201508623/1/R2.
Datum uitspraak: 17 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Rucphen,
en
de raad van de gemeente Rucphen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012, verkeersvoorzieningen Bernhardstraat" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. A. Verhoeven, en de raad, vertegenwoordigd door A.A.M. Dirks en A.J.J.P. Schrauwen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan maakt, voor zover thans van belang, de aanleg van een vrijliggend fietspad voor tweerichtingsverkeer aan de noordzijde van de Bernhardstraat met daarbij behorende groenstroken en waterpartijen mogelijk. Daartoe zijn aan stroken grond ten noorden van de Bernhardstraat de bestemmingen "Verkeer", "Groen" en "Water" toegekend. Ter zitting heeft [appellant] verklaard dat zijn beroep betrekking heeft op de plandelen die betrekking hebben op de gronden die behoren tot zijn perceel en die in de onmiddellijke nabijheid daarvan.
3. [appellant] woont aan de [locatie] te Rucphen, ter hoogte van de kruising van de Achterhoeksestraat met de Bernhardstraat. De Achterhoekseweg ligt ten westen en de Bernhardstraat ten zuiden van zijn perceel. Aan delen van het perceel van [appellant] ten zuiden en zuidwesten van zijn woning, aansluitend aan de Bernhardstraat zijn de bestemmingen "Verkeer", "Groen" en "Water" toegekend.
4. [appellant] betoogt dat de gronden waarop de Bernhardstraat ligt, ten onrechte geen deel uitmaken van het plangebied. In dit verband voert hij aan dat de met het plan mogelijk gemaakte aanleg van het fietspad samenhangt met een reconstructie van de Bernhardstraat, waarbij de Bernhardstraat zal worden verbreed. Volgens [appellant] dienen de reconstructie van de Bernhardstraat en de aanleg van het fietspad in hetzelfde bestemmingsplan mogelijk te worden gemaakt en niet in afzonderlijke bestemmingsplannen.
4.1. De raad voert aan dat het bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012" waarbinnen gronden zijn gelegen waarop de Bernhardstraat ligt, de reconstructie van de Bernhardstraat reeds mogelijk maakt. Ook maakt dat plan de aanleg van het fietspad aan de noordzijde van de Bernhardstraat reeds gedeeltelijk mogelijk. Omdat het bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012" het fietspad echter niet geheel mogelijk maakt, is het noodzakelijk gebleken dat bestemmingsplan gedeeltelijk aan te passen. Dit is de reden waarom het onderhavige plan is vastgesteld en het plangebied is beperkt tot uitsluitend die gronden die nodig zijn om het fietspad en bijbehorende groenstroken en waterpartijen mogelijk te maken. Voorts staat in de nota van zienswijzen dat, indien het bestemmingsplan op korte termijn onherroepelijk wordt en de grondverwerving spoedig verloopt, het in het plan voorziene vrijliggende fietspad gelijktijdig zal worden uitgevoerd met de reconstructie van de Bernhardstraat, maar dat, voor zover dat niet mogelijk blijkt te zijn, de Bernhardstraat vooruitlopend op de aanleg van het fietspad zal worden gereconstrueerd en de Bernhardstraat voorlopig zal worden voorzien van fietssuggestiestroken.
4.2. De raad komt beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Met het plan is beoogd de aanleg van een fietspad met bijbehorende groenstroken en waterpartijen ten noorden van de Bernhardstraat aan te leggen. Het plangebied omvat uitsluitend die gronden waarvan de bestemming in het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012" aan verwezenlijking daarvan in de weg stond. De in het bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012" aan de door [appellant] bedoelde gronden gegeven bestemmingen maken de overige delen van het fietspad en bijbehorende groenstroken en waterpartijen reeds mogelijk zodat de raad er in zoverre in redelijkheid vanaf heeft kunnen zien die gronden bij het plan te betrekken. Voorts kan verwezenlijking van de reconstructie van de Bernhardstraat ook zonder de aanleg van het vrijliggende fietspad plaatsvinden. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat tussen de gronden in het plangebied en de gronden in het bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012" waarop de Bernhardstraat ligt, zodanige samenhang bestaat dat de raad de begrenzing van het plangebied niet zo heeft kunnen vaststellen en de gronden van het bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012" waarop de Bernhardstraat ligt in het plan had moeten betrekken.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt voorts dat het plan niet uitvoerbaar is omdat de gemeente een deel van zijn perceel dient te verwerven om het plan te kunnen uitvoeren en hij niet bereid is die gronden te verkopen.
5.1. De raad stelt ernaar te streven de voor de uitvoering van het plan benodigde gronden van [appellant] minnelijk te verwerven. Ter zitting heeft de raad gesteld dat, voor zover [appellant] niet bereid is zijn gronden te verkopen, binnen de planperiode door de gemeente zal worden overgegaan tot onteigening daarvan. Onder die omstandigheden bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan niet binnen de planperiode kan worden uitgevoerd.
Het betoog faalt.
6. Volgens [appellant] leidt het voorziene fietspad voor tweerichtingsverkeer tot een voor fietsers verkeersonveilige situatie ter hoogte van het kruispunt van de Bernhardstraat met de Achterhoeksestraat. Daartoe wijst hij erop dat het voorziene fietspad, dat onderdeel uitmaakt van belangrijke fietsroutes, ter plaatse van die kruising wordt onderbroken terwijl een toename van de verkeersintensiteit op de Bernhardstraat wordt voorzien en veel landbouwverkeer van de Bernhardstraat gebruik maakt. Verder stelt hij dat de oversteek bij de Bosheidestraat op termijn verdwijnt waardoor het kruispunt van de Bernhardstraat met de Achterhoeksestraat nog drukker wordt.
[appellant] betoogt verder dat het voorziene fietspad ter hoogte van zijn uitrit een bocht maakt en dat hij daardoor onvoldoende zicht heeft op het fietsverkeer dat zijn uitrit passeert. Dit leidt volgens hem eveneens tot een verkeersonveilige situatie.
Ten slotte betoogt [appellant], onder verwijzing naar een door hem overgelegd rapport "Verkeerskundig onderzoek Bernhardlaan in Rucphen" van GraaffTraffic van 16 februari 2016 (hierna: het rapport van GraaffTraffic), dat de raad niet heeft onderbouwd dat voor het fietspad voor tweerichtingsverkeer kan worden volstaan met een breedte van 3 m. In dit verband wijst hij op tabel 2 in dit rapport waaruit volgt dat de gewenste breedte van een fietspad afhangt van het aantal fietsbewegingen. Volgens [appellant] had de raad dit moeten onderbouwen door de fietsintensiteit op het met het plan mogelijk gemaakte fietspad te onderbouwen.
6.1. Dat, naar [appellant] stelt, op de Bernhardstraat veel landbouwverkeer rijdt en de verkeersintensiteit op de Bernhardstraat zal toenemen, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat verwezenlijking van het fietspad leidt tot een toename van verkeersonveiligheid van fietsers. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het met het in het plan voorziene geschieden fietspad juist mogelijk wordt gemaakt dat fietsers niet langer tussen het gemotoriseerd verkeer, waaronder landbouwverkeer, op de Bernhardstraat behoeven te rijden. Hetgeen [appellant] heeft betoogd geeft evenmin aanleiding voor het oordeel dat ten gevolge van de in het plan voorziene delen van het fietspad de verkeersveiligheid voor fietsers bij het oversteken van de Bernhardstraat ter plaatse van de Achterhoekstraat verslechterd. Voor zover [appellant] in dit verband heeft gesteld dat ten gevolge van de reconstructie van de Bernhardstraat de verkeersintensiteit van gemotoriseerd verkeer op de Bernhardstraat toeneemt overweegt de Afdeling dat het plan niet voorziet in een zodanige reconstructie. Daarnaast maken de gronden ter plaatse van de kruising Bernhardstraat met de Achterhoekseweg, behoudens een smalle strook gronden van enkele centimeters breed, waaraan de bestemming "Groen" is toegekend, geen deel uit van het plangebied en voorziet het plan ter plaatse van die kruising derhalve niet in planologische wijzigingen, waarvan de verwezenlijking gevolgen kan hebben voor de verkeersveiligheid ter plaatse.
Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat ter plaatse van de uitrit van zijn perceel in het plan een bocht in het met het plan mogelijk gemaakte fietspad is voorzien, overweegt de Afdeling dat uit de verbeelding volgt dat het plan direct ten oosten van de uitrit van het perceel van [appellant] voorziet in een asverlegging van het fietspad, waarbij het fietspad enkele meters in zuidelijke richting naar de Bernhardstraat wordt verlegd. De raad heeft voorts gesteld dat ter plaatse van de uitrit van [appellant] lage beplanting zal worden aangebracht, waardoor het zicht op het fietspad vanuit de uitrit en vanaf het fietspad op de uitrit blijf behouden. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat daarmee zodanige invulling aan het plan kan worden gegeven dat verwezenlijking niet leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de verkeersveiligheid.
Wat betreft het betoog van [appellant] dat de raad niet heeft onderbouwd waarom kan worden volstaan met een fietspad met een breedte van 3 m, overweegt de Afdeling het volgende. In het rapport van GraaffTraffic is een tabel opgenomen met daarin vermeld de gewenste breedte van fietspaden bij verschillende aantallen fietsbewegingen, zoals die staan vermeld in het Handboek wegontwerp 2013 van het CROW. Volgens die tabel wordt bij een spitsuurintensiteit van 50 fietsbewegingen in twee richtingen een breedte van 2,5 meter, bij een spitsuurintensiteit van 50 tot 150 fietsbewegingen in twee richtingen een breedte van 2,5 tot 3 meter geadviseerd en bij een spitsuurintensiteit van meer dan 150 fietsbewegingen in twee richtingen een breedte van 3,5 tot 4 meter. De raad heeft in reactie op deze beroepsgrond recente verkeerstellingen overgelegd waaruit blijkt dat op werkdagen per etmaal ongeveer 523 fietsers in beide richtingen over de Bernhardstraat fietsen. In het weekend bedraagt de etmaalintensiteit ongeveer 316 fietsers. Hij heeft verder gesteld dat in de spitsuren de intensiteiten ruim beneden de 150 fietsers per uur blijven en dat die intensiteiten in de toekomst naar verwachting zullen afnemen omdat de fietsknooppuntenroute die nu over de Bernhardstraat loopt in de toekomst wordt verlegd. [appellant] heeft dit niet weersproken. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad er onder die omstandigheden in redelijkheid niet vanuit heeft kunnen gaan dat vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid kan worden volstaan met een fietspad met een breedte van 3 m.
Het betoog faalt.
7. [appellant] stelt dat zijn woon- en leefklimaat wordt aangetast nu het fietspad op korte afstand van zijn woning is voorzien. Hij betoogt dat zijn privacy wordt aangetast omdat voor de aanleg van het fietspad beplanting en bomen op zijn perceel moeten wijken waardoor inkijk ontstaat. Verder vreest hij lichtvervuiling vanwege inschijnende koplampen van auto’s die over de Bernhardstraat rijden.
7.1. De Afdeling overweegt dat het fietspad ter plaatse van de woning van [appellant] zal worden aangelegd op de gronden waar thans de Bernhardstraat ligt, zodat de bestaande afstand van ongeveer 10 m waarop fietsverkeer langs zijn woning rijdt niet afneemt. Wat betreft het betoog van [appellant] dat beplanting en bomen op zijn perceel moeten wijken voor de aanleg van het fietspad en dat daardoor inkijk op zijn perceel ontstaat overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft onweersproken gesteld dat het bij de verwezenlijking van het plan in het kader van de waterhuishouding nodig is om een deel van de tuin van [appellant] tussen diens woning en het te verwezenlijken fietspad op te hogen. Ter zitting is gebleken dat ten gevolge hiervan een bestaande haag zal moeten worden verwijderd. De raad heeft daarover gesteld dat na uitvoering van de werkzaamheden de haag zal kunnen worden herplant en de kosten daarvan volledig door de gemeente aan [appellant] zullen worden gecompenseerd. Onder die omstandigheden heeft de raad bij afweging van de betrokken belangen het belang bij verwezenlijking van het met het plan mogelijk gemaakte fietspad zwaarder mogen laten wegen dan het belang van [appellant] bij het behoud van de thans bestaande beplanting.
Het betoog van [appellant] dat het woon- en leefklimaat wordt aangetast door inschijnende koplampen van motorvoertuigen op de Bernhardstraat kan niet worden gevolgd. De Afdeling overweegt daartoe dat, daargelaten dat het plan niet leidt tot een toename van autoverkeer op de Bernhardstraat, de Bernhardstraat in de nabijheid van de woning van [appellant] een recht verloop heeft langs de woning van [appellant] en dat van inschijnende koplampen van auto’s om die reden geen sprake zal zijn.
Het betoog faalt.
8. [appellant] betoogt dat de raad de door hem naar voren gebrachte zienswijze onzorgvuldig heeft behandeld.
8.1. De Afdeling stelt vast dat de raad blijkens de nota van zienswijzen is ingegaan op hetgeen door [appellant] in zijn zienswijze naar voren is gebracht. Dat de raad wat betreft een aantal van de door [appellant] aangedragen onderwerpen het standpunt heeft ingenomen dat die in deze procedure niet relevant zijn, geeft, nu de raad daarbij steeds heeft gemotiveerd waarom hij het desbetreffende onderdeel van de zienswijze niet relevant acht, geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig is genomen.
Het betoog faalt.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Taal
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2016
325-829.