201600981/1/R1.
Datum uitspraak: 17 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A], [appellante B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant A]) en [appellant C], wonend te Swalmen, gemeente Roermond,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Roermond,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Veestraat Swalmen 1 woning" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant C] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juli 2016, waar [appellant C] en de raad, vertegenwoordigd door mr. S. Amorij en P.J.C. Cruts, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [partij] als partij gehoord.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het plan
2. Het plan voorziet in een woning met tuin op het perceel Veestraat ongenummerd in Swalmen.
Ontvankelijkheid van het beroep, voor zover ingesteld door [appellant C]
3. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
De wetgever heeft deze eis gesteld om te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
3.1. [appellant C] woont op tenminste 180 m afstand van het plangebied. Deze afstand is naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang aan te nemen. Ter zitting is voorts komen vast te staan dat zij vanaf haar woning geen zicht heeft op het plangebied. Niet is gebleken van andere feiten en omstandigheden in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks de ruime afstand en het ontbreken van zicht een objectief en persoonlijk belang van [appellant C] rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Gelet hierop kan [appellant C] niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
3.2. Het beroep, voor zover ingesteld door [appellant C], is niet-ontvankelijk.
Beoordeling van het beroep, voor zover ingesteld door [appellant A]
Behoefte
4. [appellant A] woont op het perceel [locatie] op ongeveer 80 m van het plangebied. Hij betoogt dat geen behoefte bestaat aan een nieuwe woning in het buitengebied. Daartoe voert hij aan dat in Midden-Limburg een bevolkingsdaling plaatsvindt. Volgens [appellant A] is er in de omgeving veel leegstand van woningen. In het bijzonder staan op de Veestraat al jaren drie woningen te koop.
4.1. Dat in Limburg de behoefte aan nieuwe woningen afneemt door een bevolkingsdaling, zoals [appellant A] stelt, betekent niet dat in het geheel geen behoefte meer bestaat aan nieuwe woningen en evenmin dat geen behoefte kan bestaan aan de woning die in het plan is voorzien. De raad heeft ter zitting gewezen op de structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving, regionaal vastgesteld op 18 december 2014. Uit die structuurvisie volgt dat nieuwe woningen, zij het op beperkte schaal, in het buitengebied nog mogelijk zijn. [appellant A] heeft de structuurvisie op dit punt niet weersproken. Dat er voorts elders op de Veestraat woningen te koop staan doet aan de behoefte aan de voorliggende woning niet af. Overigens is ter zitting gebleken dat er een gegadigde is voor de woning. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat behoefte bestaat aan de woning. Het betoog faalt.
Vorige bestemmingsplan
5. [appellant A] wijst er voorts op dat het perceel altijd een agrarisch perceel is geweest en ook in het vorige bestemmingsplan een agrarische bestemming had waarbinnen geen woningen mochten worden gebouwd. Volgens [appellant A] mocht hij er op vertrouwen dat het perceel agrarisch zou blijven.
5.1. [appellant A] stelt terecht dat het perceel op grond van het vorige bestemmingsplan "Kern Swalmen", vastgesteld door de raad op 7 juli 2011 geen gebouwen, en daarmee ook geen woningen, op het perceel mochten worden opgericht. Het perceel had in dat plan de bestemming "Agrarisch" en er was geen bouwvlak toegekend. In het algemeen kunnen echter aan een voorheen geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. Gelet hierop kon er niet op worden vertrouwd dat het perceel altijd een agrarische bestemming met beperkte bebouwingsmogelijkheden zou houden. Het betoog faalt.
Kwaliteitsfonds
6. [appellant A] betoogt dat ten onrechte een woning mogelijk wordt gemaakt in het buitengebied in ruil voor een financiële bijdrage in een kwaliteitsfonds. Op deze manier kan een bouwtitel voor een woning in het buitengebied gewoonweg worden gekocht, aldus [appellant A].
6.1. De raad heeft het bestemmingsplan vastgesteld met toepassing van de gemeentelijke Structuurvisie Kwaliteitsbijdrage (hierna: de structuurvisie), vastgesteld door de raad op 16 februari 2012. De structuurvisie is een uitwerking van het provinciale beleid zoals neergelegd in het Limburgs Kwaliteitsmenu. De structuurvisie biedt de mogelijkheid voor het bouwen van een woning in het buitengebied mits daarvoor een kwaliteitsbijdrage wordt geleverd. De kwaliteitsbijdrage kan bestaan uit het storten van middelen in een kwaliteitsfonds. Het kwaliteitsfonds wordt besteed aan de realisatie van natuur, landschap en het herstel van cultuurhistorie. De structuurvisie is van toepassing op linten en clusters die in de structuurvisie worden genoemd. De omgeving van de Veestraat is in de structuurvisie genoemd als cluster waar woningbouw in beginsel aanvaardbaar wordt geacht.
6.2. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de Veestraat vanwege de ligging in het buitengebied nabij de kern van Roermond in de structuurvisie is opgenomen. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant A] heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de Veestraat in de structuurvisie niet in redelijkheid kon worden aangemerkt als gebied waar woningbouw in beginsel aanvaardbaar wordt geacht. Voorts biedt het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat het beleid in de structuurvisie waarbij een kwaliteitsbijdrage moet worden geleverd om in het buitengebied een woning te kunnen bouwen onredelijk moet worden geacht. Voor zover [appellant A] heeft betoogd dat ten onrechte wordt volstaan met de eis van een financiële bijdrage, overweegt de Afdeling dat dit een aanvullende eis betreft op grond van de structuurvisie en dat de raad daarnaast een ruimtelijke afweging moet maken over de gevolgen van het plan voor de omgeving en omwonenden. Die afweging heeft de raad ook in het voorliggende geval gemaakt. De structuurvisie maakt het dus niet mogelijk om een bouwtitel te kopen. Het betoog faalt.
Precedent
7. [appellant A] vreest tot slot dat het bestemmingsplan een precedent zal scheppen en dat op veel meer locaties in de omgeving met toepassing van de structuurvisie woningen zullen worden gerealiseerd. Dit zal leiden tot een ernstige aantasting van het landelijke karakter van het buitengebied en van zijn woon- en leefklimaat en tot waardevermindering van zijn woning.
7.1. Nu de Veestraat in de structuurvisie is aangewezen als gebied waar woningbouw in beginsel aanvaardbaar wordt geacht, is niet uitgesloten dat met toepassing van het beleid in de structuurvisie meer woningen in de Veestraat kunnen worden gerealiseerd. Daarvoor moeten echter afzonderlijke bestemmingsplannen worden vastgesteld die zullen moeten voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening en waarbij de raad de belangen van omwonenden bij een goed woon- en leefklimaat en het belang bij het behoud van het landelijk karakter van het buitengebied zal moeten afwegen. Nu die bestemmingsplannen in deze procedure niet voorliggen kan het betoog van [appellant A] over de gevolgen van de toevoeging van meerdere woningen aan de Veestraat niet aan de orde komen.
7.2. Voor zover het betoog van [appellant A] ook betrekking heeft op de toevoeging van één woning in het plan, overweegt de Afdeling dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de woning in het plan niet zal leiden tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant A]. Daarbij heeft de raad mogen betrekken dat de ruimtelijke uitstraling van één woning beperkt is en voorts dat de woning van [appellant A] op ongeveer 80 m afstand van het plangebied staat. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant A] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Hetgeen [appellant A] heeft aangevoerd biedt voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de toevoeging van één woning een zodanige aantasting van het landelijke karakter van het buitengebied met zich brengt dat de raad hieraan een groter gewicht had moeten toekennen. Het betoog faalt.
Conclusie
8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in 3.2 is het beroep, voor zover ingesteld door [appellant C], niet-ontvankelijk. Het beroep, voor zover ingesteld door [appellant A], is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep, voor zover ingesteld door [appellant C], niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep, voor zover ingesteld door [appellant A] en [appellante B] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
w.g. Koeman w.g. Van Loo
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2016
418-821.