201600123/1/A2.
Datum uitspraak: 17 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 november 2015 in zaak nr. 15/2890 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] over het berekeningsjaar 2014 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 22 april 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 16 november 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Het
proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 augustus 2016, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, werkzaam bij die dienst, is verschenen.
Overwegingen
Aanleiding
1. [appellante] heeft voor haar drie kinderen een voorschot kinderopvangtoeslag over 2014 ontvangen voor de kosten van kinderopvang en buitenschoolse opvang bij [kindercentrum] in dat jaar. In geschil is of [appellante] heeft verantwoord dat zij het bedrag van € 26.000,00 dat verschuldigd was voor de kosten van kinderopvang over de periode januari tot en met augustus 2014 heeft voldaan.
Besluitvorming
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de over 2014 aan [appellante] verstrekte voorschotten op nihil gesteld, omdat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij alle kosten van kinderopvang in dat jaar heeft betaald.
De dienst heeft in de bezwaarprocedure verzocht om bewijsstukken van de gemaakte kosten van kinderopvang. [appellante] heeft in antwoord hierop facturen van het kindercentrum van januari 2014 tot en met december 2014, een brief van [kindercentrum] van september 2014 waaruit volgt dat uitstel wordt verleend voor het betalen van de kosten die voor rekening komen van [appellante] zolang de Belastingdienst/Toeslagen geen voorschot kinderopvangtoeslag betaalt, een overzicht van haar bankrekening, de jaaropgave van 2014 van [kindercentrum] van de kosten van kinderopvang, stukken van de Dienst Uitvoering Onderwijs waaruit blijkt dat zij staat ingeschreven bij een onderwijsinstelling, en de opvangcontracten overgelegd.
Bij besluit van 22 april 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar tegen het besluit van 21 november 2014 ongegrond verklaard. De dienst heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellante] geen recht op kinderopvangtoeslag over 2014 heeft, omdat zij met de overgelegde facturen niet heeft aangetoond dat zij alle kosten voor de kinderopvang in dat jaar heeft betaald.
3. In het verweerschrift in beroep heeft de Belastingdienst/Toeslagen toegelicht dat in verband met de betalingsregeling die [kindercentrum] met [appellante] heeft getroffen, zij dient aan te tonen dat zij de kosten (de kinderopvangtoeslag en de kosten die voor rekening komen van [appellante]) over de maanden januari 2014 tot en met augustus 2014 volledig heeft betaald. Uit de overgelegde betaalbewijzen blijkt volgens de dienst dat [appellante] een bedrag van € 16.921,00 heeft betaald, terwijl uit de facturen blijkt dat in die periode een totaalbedrag van € 26.000,00 verschuldigd was aan opvangkosten. Door de Belastingdienst/Toeslagen is in die periode in totaal een bedrag van € 24.984,00 overgemaakt.
Voorts heeft de Belastingdienst/Toeslagen toegelicht dat [appellante] voor de periode van september 2014 tot en met december 2014 met [kindercentrum] weliswaar is overeengekomen dat zij de kosten die voor haar rekening komen op een later tijdstip mocht voldoen, maar dat met betrekking tot de resterende kosten geen nadere afspraken zijn gemaakt. Ook in zoverre is niet gebleken dat door [appellante] betalingen zijn gedaan aan [kindercentrum], zo stelt de dienst.
Uitspraak van de rechtbank
4. De rechtbank heeft het beroep van [appellante] gegrond verklaard en het besluit van 22 april 2015 vernietigd, omdat eerst in het verweerschrift en ter zitting door de Belastingdienst/Toeslagen is gemotiveerd welke kosten door [appellante] hadden moeten worden verantwoord en welke kosten zij volgens de dienst daadwerkelijk heeft verantwoord. De rechtbank heeft aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Daartoe heeft zij overwogen dat gelet op de motivering in het verweerschrift [appellante] niet alle kosten over de maanden januari tot en met augustus 2014 heeft verantwoord. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat gelet op de betalingsregeling die [kindercentrum] met [appellante] heeft getroffen, een bedrag van € 26.000,00 aan kinderopvangkosten verantwoord moest worden, terwijl volgens de berekening van de Belastingdienst/Toeslagen een bedrag van € 16.921,00 is verantwoord. Van het door [appellante] berekende bedrag van € 21.621,00 oordeelt de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat alle door haar aangedragen bedragen daadwerkelijk kunnen worden toegerekend aan 2014, omdat ze op de bankafschriften niet nader zijn gespecificeerd. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat ook indien wordt uitgegaan van het door [appellante] opgevoerde bedrag van € 21.621,00, niet alle kosten over de maanden januari 2014 tot en met augustus 2014 zijn verantwoord.
Hoger beroep
5. Volgens [appellante] heeft de rechtbank miskend dat zij het gehele bedrag van € 26.000,00 aan kosten van kinderopvang heeft betaald. Ter onderbouwing heeft zij bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat zij in 2014 een bedrag van € 22.251,00 heeft betaald. Voorts is een bankafschrift overgelegd volgens hetwelk op 27 juni 2014 een bedrag van € 2.733,00 is betaald, welk bedrag ziet op de maanden april, mei en juni. Per abuis is daarbij vermeld dat dit ziet op het jaar 2013, aangezien hier 2014 had moeten worden vermeld.
Voorts betoogt [appellante] dat zij een betalingsregeling heeft getroffen met [kindercentrum], die eveneens gold voor de maand september.
Beoordeling
6. De wettelijke bepalingen die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
7. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ8833), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), dat degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is. In hoger beroep ligt de vraag voor of [appellante] heeft aangetoond dat zij het bedrag van € 26.000,00 aan opvangkosten over de maanden januari tot en met augustus 2014 aan [kindercentrum] heeft voldaan. Volgens [appellante] volgt uit de betaling die zij op 27 juni 2014 heeft verricht - en waar volgens haar per abuis het jaartal 2013 in plaats van 2014 staat vermeld - dat zij een bedrag van € 2.733,00 aan [kindercentrum] heeft voldaan, welk bedrag ziet op de maanden april tot en met juni van 2014. Indien moet worden aangenomen dat deze stelling van [appellante] juist is en dat de betaling van 27 juni 2014 niet ziet op 2013 maar op 2014, leidt dit tot de conclusie dat zij in totaal over de maanden januari tot en met augustus een bedrag van € 24.984,00 aan [kindercentrum] heeft overgemaakt. [appellante] dient evenwel te verantwoorden dat zij over de periode januari tot en met augustus 2014 een bedrag van € 26.000,00 aan [kindercentrum] heeft betaald. Met de door [appellante] overgelegde stukken heeft zij dit niet aangetoond.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij € 26.000,00 aan kosten van kinderopvang heeft betaald.
Het betoog faalt.
8. Nu [appellante] niet heeft aangetoond dat zij de gestelde kosten van kinderopvang over de maanden januari tot en met augustus 2014 heeft voldaan, behoeft het betoog dat de betalingsregeling die zij met [kindercentrum] heeft getroffen eveneens ziet op de maand september, geen bespreking.
Conclusie
9. [appellante] heeft niet aangetoond dat zij € 26.000,00 aan kosten van kinderopvang over de maanden januari tot en met augustus 2014 heeft betaald, zodat zij over 2014 geen recht heeft op kinderopvangtoeslag.
10. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, griffier.
w.g. Vlasblom w.g. Fenwick
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2016
608.
Wet kinderopvang (Wko)
Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
n. kinderopvangtoeslag: een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in de kosten van kinderopvang.
Artikel 1a
1. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met uitzondering van artikel 5, van toepassing (…).
Artikel 7
1. De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
Artikel 18
1. Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Artikel 26
Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.