201508943/1/A1.
Datum uitspraak: 24 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Heerlen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 30 oktober 2015 in zaak nr. 14/3234 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen.
Procesverloop
Bij brief van 7 april 2014 heeft het college aan [vergunninghouder] medegedeeld dat op 29 maart 2013 van rechtswege omgevingsvergunning is ontstaan voor het realiseren van een terrasoverkapping en het plaatsen van een raam in een bestaande gevelopening op het perceel [locatie 1] te Heerlen (hierna: het perceel) en dat deze vergunning zal worden gepubliceerd.
Bij besluit van 16 september 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 oktober 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 augustus 2016, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M. Bartels-Grootjans, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door mr. M.J.M. Senden, als belanghebbende gehoord.
Overwegingen
1. [appellant] woont in het pand aan de [locatie 2] te Heerlen. [vergunninghouder] woont in het pand op het perceel. Dit pand is een rijksmonument. Beide percelen grenzen met de achtertuinen aan elkaar. [vergunninghouder] heeft in 2012 bouwwerkzaamheden aan zijn pand verricht. [appellant] heeft naar aanleiding van het verrichten van deze bouwwerkzaamheden het college verzocht daartegen handhavend op te treden. Vervolgens heeft het college een inspectie uitgevoerd en heeft het geconstateerd dat aan de zuidwestelijke gevel van de schuur op het perceel een overkapping is gerealiseerd en dat in die gevel een raam is geplaatst. Voor deze bouwwerkzaamheden is geen omgevingsvergunning verleend. Bij brief van 10 december 2012 heeft het college [vergunninghouder] verzocht binnen acht weken de geconstateerde strijdigheden ongedaan te maken dan wel omgevingsvergunning aan te vragen voor de overkapping en het raam.
[vergunninghouder] heeft op 31 januari 2013 een aanvraag om omgevingsvergunning ter legalisering van de overkapping en het raam ingediend. In deze aanvraag heeft hij aangegeven dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) van toepassing is.
Het college heeft de aanvraag en het ontwerpbesluit van de omgevingsvergunning met ingang van 13 juni 2013 ter inzage gelegd en daarvan kennisgegeven in het Weekblad Parkstad.
Bij brief van 23 juli 2013 heeft [appellant] een zienswijze naar voren gebracht tegen het ontwerpbesluit.
Bij brief van 7 april 2014 heeft het college aan [vergunninghouder] medegedeeld dat op 29 maart 2013 een omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan, omdat niet uiterlijk op 28 maart 2013 op de aanvraag om omgevingsvergunning is besloten. Uit de bij die brief behorende omgevingsvergunning volgt dat het college zich op het standpunt stelt dat op de aanvraag niet de uitgebreide, maar de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is. [appellant] is eveneens door het college over het ontstaan van de omgevingsvergunning van rechtswege op de hoogte gesteld. Het college heeft op 16 juli 2014 van het ontstaan van deze omgevingsvergunning kennisgegeven in weekblad geZIEN.
2. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met de ten tijde van belang in het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Caumerveld-De Erk" op het perceel rustende bestemming "Tuin", omdat ingevolge de planregels op gronden met deze bestemming geen gebouwen mogen worden opgericht. Om toch omgevingsvergunning voor het bouwplan te kunnen verlenen is het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 4, aanhef en eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 5, eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht van het bestemmingsplan afgeweken.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning van rechtswege de procedure niet op juiste wijze is gevolgd. Volgens hem had het college tijdig moeten bezien dat de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing was. Het college had, nadat het tot de conclusie was gekomen dat de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing was, de aanvraag opnieuw moeten publiceren en alsnog de juiste procedure moeten volgen. Door pas later van de uitgebreide voorbereidingsprocedure over te gaan op de reguliere voorbereidingsprocedure is aan hem niet de rechtsbescherming toegekomen die de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) beoogt, aldus [appellant]. Ten slotte stelt hij zich op het standpunt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat een vergunning van rechtswege is bedoeld om de belangen van een belanghebbende die overeenkomstig de regels opereert te beschermen tegen een bestuursorgaan dat niet volgens de regels handelt en volgens hem kan een illegale bouwer daarom geen aanspraak maken op een vergunning van rechtswege.
3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat voor het standpunt van [appellant], dat nooit een omgevingsvergunning van rechtswege kan ontstaan voor een bouwplan dat strekt tot legalisering van een reeds bestaand bouwwerk, geen steun wordt gevonden in het recht. Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat de beantwoording van de vraag of op een aanvraag de reguliere dan wel de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is, gelet op artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo, afhankelijk is van de activiteit die is aangevraagd. Het college heeft terecht de reguliere voorbereidingsprocedure toegepast. De rechtbank heeft voorts terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat met het alsnog volgen van de reguliere voorbereidingsprocedure nadat met de uitgebreide voorbereidingsprocedure was gestart, aan [appellant] niet de rechtsbescherming is geboden die de Awb beoogt. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [appellant] gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen het besluit van 29 maart 2013 en dat bezwaar door het college is behandeld. Gelet op het voorgaande wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de procedure niet op juiste wijze heeft gevolgd.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in strijd met artikel 2:4 van de Awb heeft gehandeld. Doordat aan [vergunninghouder] reeds driemaal van rechtswege omgevingsvergunning is verleend, hij in het verleden advies heeft uitgebracht aan het college over monumentenzaken en hij in het bezit is van een toegangspas van het stadhuis van de gemeente, valt volgens hem niet uit te sluiten dat hij betrokken is geweest bij de behandeling van bouwaanvragen bij de gemeente, waaronder zijn eigen aanvraag.
4.1. Ter zitting is door het college toegelicht dat aan [vergunninghouder] weliswaar meerdere malen een vergunning van rechtswege is verleend, maar dat ook bij anderen vergunningen van rechtswege zijn ontstaan. Verder heeft [vergunninghouder] ter zitting toegelicht dat hij in het verleden, tot ongeveer 10 jaar geleden, werkzaam is geweest bij de afdeling bouw- en woningtoezicht en monumentenzorg van de gemeente Landgraaf en dat hij af en toe werd ingeschakeld bij gemeentegrensoverschrijdende projecten. Hij heeft verder verklaard dat hij nooit door de gemeente Heerlen in een concrete bouwvergunningzaak is ingeschakeld. Ten aanzien van de toegangspas hebben [vergunninghouder] en het college uitgelegd dat hij over deze pas beschikte, om de ruimte waar op dat moment een hoorzitting plaatsvond te kunnen bereiken. Mede gelet op de ter zitting door het college en [vergunninghouder] gegeven toelichting, wordt in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het door het college en [vergunninghouder] gestelde niet juist zou zijn. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat het betoog van [appellant], dat het college in strijd met artikel 2:4 van de Awb heeft gehandeld, geen doel treft.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid tot verlening van de omgevingsvergunning heeft kunnen overgaan, nu zijn belangen onvoldoende zijn meegewogen. Daartoe voert hij aan dat door het gebruik van de terrasoverkapping het gebruik van de tuin intensiever zal worden, waardoor geluidsoverlast zal ontstaan en hij in zijn privacy wordt aangetast.
5.1. Het peil van de woning van [appellant] ligt enkele meters hoger dan het peil van de woning van [vergunninghouder]. De afstand van de zuidwestgevel van de woning van [vergunninghouder], waartegen de terrasoverkapping is gerealiseerd, tot aan de grens met het perceel van [appellant] bedraagt ongeveer 10 m. Op het perceel van [appellant], op de grens met het perceel van [vergunninghouder], zijn bomen en planten aanwezig, hetgeen blijkt uit ter zitting door [vergunninghouder] overgelegde foto’s. Gelet op deze feiten en omstandigheden heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan geen onevenredige inbreuk maakt op de gebruiksmogelijkheden van het perceel van [appellant], zodat de rechtbank terecht geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot verlening van de omgevingsvergunning heeft kunnen overgaan.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Slump w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2016
374-776.