201503679/1/A1.
Datum uitspraak: 3 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Zaandam, gemeente Zaanstad,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 26 maart 2015 in zaak nr. 14/3591 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.
Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2013 heeft het college omgevingsvergunning verleend aan [vergunninghouder] ter legalisatie van een bouwwerk bij de woning op het perceel [locatie] te Zaandam (hierna: het perceel).
Bij besluit van 23 juli 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Daartoe in gelegenheid gesteld heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. D. Pool, en het college, vertegenwoordigd door mr. Y.A. van Baak en T.P. Machiels, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder], bijgestaan door mr. J. Hobo, ter zitting gehoord.
Overwegingen
1. De aangevraagde omgevingsvergunning voorziet in de legalisatie van een reeds gebouwde aanbouw met opbouw en bijgebouw in het achtererfgebied op het perceel. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Zaandam-Zuid" rust op het perceel dat is gelegen in het achtererfgebied als bedoeld in artikel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) de bestemming "Erven". Vast staat dat het bouwwerk in strijd is met artikel 6 van de planvoorschriften, nu meer dan 50 procent van het erf is bebouwd, het bijgebouw op meer dan 2,00 m is gebouwd van het bijbehorende hoofdgebouw en de goothoogte 5,00 m is en derhalve hoger is dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping plus 0,25 m. Bij besluit van 21 oktober 2013 heeft het college besloten omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Voorts heeft het college de aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen onder verwijzing naar artikel 3, aanhef en eerste lid, van bijlage II bij het Bor buiten behandeling gelaten.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank in navolging van het college niet heeft onderkend dat het reeds gebouwde bouwwerk niet voldoet aan de ingevolge artikel 3, eerste lid, van bijlage II bij het Bor opgenomen maximale hoogte van 5,00 m en om die reden niet omgevingsvergunningvrij is voor de activiteit bouwen. Volgens [appellant] dient, nu met de aanvraag een reeds gebouwd bouwwerk alsnog wordt vergund, uitgegaan te worden van de feitelijke hoogte van het bouwwerk. Voorts betoogt [appellant], onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 8 augustus 2012 in zaaknr. 201105349/1/A1, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vergunningplicht voor het bouwen niet herleeft als een vergunning voor het gebruik dient te worden verleend. Volgens [appellant] is het bouwen van het bouwwerk slechts vergunningvrij als dit niet in strijd is met het bestemmingsplan.
2.1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.3, eerste lid, van het Bor is in afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën gevallen in artikel 3 in samenhang met artikel 5 van bijlage II.
Ingevolge artikel 3, aanhef en eerste lid, van bijlage II bij het Bor, zoals dat luidde ten tijde van belang, is een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo niet vereist indien de activiteit betrekking heeft op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk in achtererfgebied, mits niet hoger dan 5 m.
2.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college dient te beslissen op de aanvraag zoals deze is ingediend. Nu uit de tekeningen behorende bij de aanvraag om omgevingsvergunning blijkt dat de aanbouw met opbouw voorzien achter het hoofdgebouw niet hoger is dan 5,00 m heeft de rechtbank in zoverre terecht overwogen dat voor het bouwen van het bijbehorende bouwwerk in het achtererfgebied ingevolge artikel 3 van bijlage II bij het Bor geen omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo is vereist. De door [appellant] ter zitting aangevoerde stelling dat het maaiveld bij de aanbouw met opbouw onjuist zou zijn weergegeven op de door [vergunninghouder] ingediende bouwtekening is niet aannemelijk gemaakt aan de hand van concrete gegevens en niet is gebleken dat de gerealiseerde ophoging voor de aanbouw en opbouw tot gevolg heeft dat het bouwwerk hoger dan 5,00 m ten opzichte van het peil zal worden gebouwd. In hoeverre overeenkomstig de verleende vergunning is gebouwd is in de onderhavige procedure niet aan de orde en kan aan de orde worden gesteld door middel van een verzoek om handhaving.
2.3. In de door [appellant] genoemde uitspraak van de Afdeling van 8 augustus 2012 is overwogen dat het Bor onderscheid maakt tussen vergunningvrije bouwwerken die zijn opgenomen in artikel 2 onderscheidenlijk artikel 3 van bijlage II bij het Bor vermelde categorieën. Voor de in artikel 2 van bijlage II vermelde categorieën geldt ingevolge artikel 2.3, tweede lid, van het Bor dat, voor zover wordt voldaan aan de in artikel 2 gestelde eisen, deze bouwwerken zijn uitgezonderd van de vergunningplicht voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, en van de vergunningplicht voor de activiteit gebruiken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Voor de in artikel 3 van bijlage II bij het Bor vermelde categorieën geldt ingevolge artikel 2.3, eerste lid, van het Bor dat, voor zover wordt voldaan aan de in artikel 3 gestelde eisen, deze bouwwerken alleen zijn uitgezonderd van de vergunningplicht voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, maar niet van de vergunningplicht voor de activiteit gebruiken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van die wet.
Anders dan [appellant] betoogt heeft de rechtbank gelet op het voorgaande terecht overwogen dat voor een bouwplan dat, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.2 is overwogen, voldoet aan de voorwaarden van artikel 3 van bijlage II bij het Bor, geen omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo is vereist. Wel dient het college, zoals het bij besluit van 21 oktober 2013 heeft gedaan, een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo te verlenen. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet kon volstaan met een omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
Voor zover [appellant] betoogt dat het bouwplan voorziet in twee afzonderlijke bouwwerken, te weten een aanbouw en een bijgebouw, maakt dat nog niet dat het college ten onrechte de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo buiten behandeling heeft gelaten. Hierbij is van belang dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het bouwplan voorziet in een bijbehorend bouwwerk, nu de aanbouw en het bijgebouw met elkaar zijn verbonden. Hierbij is voorts van belang dat het aanmerken van de aanbouw en het bijgebouw als een bijbehorend bouwwerk met zich brengt dat het college omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo dient te verlenen, nu het bouwwerk gebouwd wordt op een afstand van meer dan 2,00 m van het hoofdgebouw en derhalve in strijd is met het bestemmingsplan.
Het betoog faalt.
3. Verder betoogt [appellant] dat het college niet in redelijkheid de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo heeft kunnen verlenen. Volgens [appellant] kan niet eerst ontheffing met toepassing van artikel 5, lid a, van de door het college bij besluit van 1 mei 2012 vastgestelde "Nota Woonbebouwing Zaanstad 2012" (hierna: de Nota Woonbebouwing) worden verleend om vervolgens gebruik te maken van de trendsetterregeling in deze Nota Woonbebouwing. Voorts voert hij aan dat het college gelet op de Nota Woonbebouwing niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom aan het bouwplan medewerking kan worden verleend onder verwijzing naar een reeds in de omgeving van het perceel gebouwde trendsetter als bedoeld in de Nota Woonbebouwing. Volgens [appellant] dient onder een trendsetter te worden verstaat een als zodanig door de welstandscommissie aangewezen plan voor een wijziging van een bouwblok dat bij opvolgende bouwplannen binnen hetzelfde bouwblok nagevolgd moet worden voor wat betreft de plaatsing en het aantal, de maatvoering, de vormgeving en de keuze van het materiaal en de kleurstelling.
3.1. Volgens artikel 1.42 van de Nota Woonbebouwing wordt onder trendsetter verstaan een als zodanig door de welstandscommissie aangewezen plan in hetzelfde bouwblok of bij gelijke architectuur in de nabije omgeving vergund bouwwerk dat ten tijde van de inwerkingtreding van deze nota al was gerealiseerd, maar dat afwijkt van de regels in deze nota.
Volgens artikel 5 kan bij omgevingsvergunning, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van, de gebruiksmogelijkheden van het perceel en de aangrenzende percelen, de bezonningsituatie op de aangrenzende percelen, redelijke eisen van welstand en de verkeerssituatie, medewerking worden verleend aan het afwijken van het bestemmingsplan of een ontheffing van de bouwverordening voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken met inachtneming van de volgende bepalingen:
a. Bijbehorende bouwwerken niet aan openbaar toegankelijk gebied gelegen.
1. bij erven waarvan de oppervlakte gemeten vanaf 3,00 m achter de voorgevel, waarbij de oppervlakte van het oorspronkelijke hoofdgebouw buiten beschouwing blijft, kleiner is dan 300 m2, bedraagt het maximale bebouwingspercentage 50% met een maximum van 75 m2;
[…];
4. de goothoogte bedraagt maximaal de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw + 0,30 m;
[…];
6. de nok ligt minstens 1,50 m onder de nok van de woning;
7. ten minste 3,00 m achter de voorgevelrooilijn gelegen.
[…];
b. Erker of serre voor de voorgevelrooilijn.
[…].
Uitzonderingen op de bouwregels
De bouwregels genoemd a en b zijn niet van toepassing voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken als:
- ten tijde van de aanvraag een (vergunde) trendsetter in hetzelfde bouwblok of bij gelijke architectuur in de nabije omgeving aanwezig is. In dat geval wordt aangesloten bij de trendsetter voor zover deze meer mogelijkheden biedt;
[…].
Volgens paragraaf 1.3 van de inleiding van de Nota Woonbebouwing kunnen bouwwerken die niet voldoen aan de regels in het bestemmingsplan, afwijkingsbeleid of algemene welstandscriteria soms toch een goedkeuring ontvangen, bijvoorbeeld als er al gelijke bouwwerken voorkomen in het bouwblok of er sprake is van gelijke architectuur in de nabije omgeving. In zo'n geval kan het beter zijn een volgens de geldende criteria niet geheel passend model te herhalen, dan er weer een ander model naast te zetten. De samenhang en eenheid in het blok blijft op deze manier gewaarborgd. Het al aanwezige bouwwerk wordt dan 'trendsetter' voor de bouwwerken die volgen.
3.2. Het college heeft aan het besluit van 21 oktober 2013 ten grondslag gelegd dat het bijbehorende bouwwerk bestaat uit een bijgebouwdeel en een aanbouwdeel. Volgens het college voldoet het bijgebouw aan artikel 5, onder a, van de Nota Woonbebouwing. De aanbouw is in strijd met artikel 5, onder a, sub 4 van de beleidsregels, omdat de goothoogte van het bouwwerk hoger is dan de verdiepingsvloer met daarbij opgeteld 0,30 m. Het college heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat in de omgeving van het perceel meerdere aanbouwen over twee verdiepingen aanwezig zijn en dat het aanbouwdeel van het bouwplan past binnen het volume van deze reeds aanwezige aanbouwen in de omgeving. Volgens het college is er stedenbouwkundig sprake van een trendsetter. Weliswaar hebben deze aanbouwen een ander uiterlijk, maar dat is volgens het college onderdeel van de welstandstoetsing die in dit geval geen deel uitmaakt van het toetsingskader omdat geen omgevingsvergunning is vereist voor de activiteit 'bouwen van een bouwwerk'.
3.3. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid de omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo heeft kunnen verlenen. Weliswaar voldoet het bouwplan niet aan alle bouwregels als bedoeld in artikel 5, onder a, van de Nota Woonbebouwing, maar het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het bouwwerk kan worden aangemerkt als een bouwwerk dat, gelet op de bouwmassa, aansluit bij bouwwerken bij gelijke architectuur in de nabije omgeving van het bouwplan en derhalve met toepassing van de in de Nota Woonbebouwing opgenomen uitzonderingen van de bouwregels medewerking kan worden verleend aan een verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwplan. Hierbij is van belang dat met de Nota Woonbebouwing, zoals nader toegelicht door het college ter zitting van de Afdeling onder verwijzing naar paragraaf 1.3 van de Nota Woonbebouwing, is beoogd medewerking in afwijking van het bestemmingsplan te kunnen verlenen voor bouwwerken die als trendsetter zijn aangewezen door de welstandscommissie of voor bouwwerken waarvan bij gelijke architectuur vergelijkbare bouwwerken voorkomen in de nabije omgeving. Anders dan [appellant] betoogt is met de Nota Woonbebouwing niet beoogd dat voor een situatie waarbij geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is vereist en derhalve het bouwwerk niet behoeft te worden getoetst aan de redelijke eisen van welstand, alsnog een advies dient te worden gevraagd aan de welstandscommissie met betrekking tot de vraag of een trendsetter aanwezig is in de nabije omgeving van het perceel. Daarnaast heeft het college van belang kunnen achten dat het bestemmingsplan bijbehorende bouwwerken met een grotere bouwmassa toestaat op het achtererf van het perceel.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Michiels w.g. Vermeulen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2016
700.