ECLI:NL:RVS:2016:2330

Raad van State

Datum uitspraak
24 augustus 2016
Publicatiedatum
24 augustus 2016
Zaaknummer
201601390/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Groot Bentveld en de gevolgen voor omwonenden

Op 22 december 2015 heeft de raad van de gemeente Zandvoort het bestemmingsplan "Groot Bentveld" vastgesteld. Dit besluit is door twee appellanten, bewoners van Bentveld, aangevochten. De appellanten vrezen dat de realisatie van een ondergrondse zaal voor beeldende kunst en de uitbreiding van bijgebouwen negatieve gevolgen zal hebben voor hun woon- en leefgenot. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is behandeld op 20 juli 2016. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de raad beleidsvrijheid heeft bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De Afdeling toetst deze beslissingen terughoudend en kijkt of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

De appellanten hebben bezwaar tegen de omvang van de voorziene schuur en de mogelijkheden voor het oprichten van bijgebouwen en kunstwerken. De raad heeft echter betoogd dat de uitbreiding van de schuur niet buitenproportioneel is en dat de afstand tot de woningen van de appellanten voldoende is om ernstige gevolgen voor hun uitzicht te voorkomen. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de schuur passend is in de omgeving en dat de gevolgen van de planregeling voor de bijbehorende bouwwerken niet ernstig zijn.

De Afdeling heeft de beroepen van de appellanten ongegrond verklaard, waarbij is opgemerkt dat de raad niet onredelijk heeft gehandeld in zijn besluitvorming. De uitspraak is gedaan door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 24 augustus 2016.

Uitspraak

201601390/1/R1.
Datum uitspraak: 24 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Bentveld, gemeente Zandvoort,
2. [appellant sub 2], wonend te Bentveld, gemeente Zandvoort,
en
de raad van de gemeente Zandvoort,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Groot Bentveld" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellanten sub 1] en [appellant sub 2] hebben gezamenlijk een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juli 2016, waar [appellanten sub 1], bijgestaan door mr. Th.F. Roest, advocaat te Haarlem, [appellant sub 2], bijgestaan door Roest voornoemd, en de raad, vertegenwoordigd door K. Mahi en E.J. Kok, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. E.M. van Bommel, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan is vastgesteld op verzoek van [belanghebbende], eigenaar en bewoner van landgoed Groot Bentveld. Het plan maakt de realisatie van een ondergrondse zaal voor beeldende kunst mogelijk. Daarnaast voorziet het plan in uitbreidingsmogelijkheden voor bijgebouwen en de mogelijkheid kunstvoorwerpen in de buitenlucht op te richten. Vanwege de realisatie van de ondergrondse zaal wordt de bestaande tennisbaan verplaatst naar het zuidelijke deel van het landgoed, in de nabijheid van de Zuidlaan.
3. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] zijn bewoners van onderscheidenlijk de percelen [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3], direct ten zuiden van het landgoed. Appellanten hebben beroep ingesteld tegen het plan, vanwege de gevolgen van de voorziene bebouwing voor hun woon- en leefgenot. Zij komen in het bijzonder op tegen de volgens hen te ruime mogelijkheden voor de situering van bijgebouwen en kunstvoorwerpen. Zij wensen dat het zuidelijke deel van het landgoed gevrijwaard blijft van extra bebouwing.
4. Aan de gronden van het landgoed is de bestemming "Wonen - Landgoed (W-LG)" toegekend. De gronden nabij het zuidwestelijke hoekpunt van het bestemmingsvlak hebben tevens de aanduiding "bijgebouwen". Aan de gronden in het zuidelijke deel van het landgoed, nabij de Zuidlaan, is de aanduiding "tennisbaan" toegekend.
Ingevolge artikel 3 van de planregels zijn de voor "Wonen - Landgoed (W-LG)" aangewezen gronden bestemd voor:
a. een monumentaal landhuis met meerdere woningen;
b. bijbehorende bouwwerken;
[…].
e. ter plaatse van de aanduiding "tennisbaan" een voorziening in de vorm van een niet-overdekte tennisgelegenheid;
[…];
k. kunstwerken;
[…].
Ingevolge lid 3.2.5, gelden voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken de volgende bepalingen:
a. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gerealiseerd;
b. bijbehorende bouwwerken mogen uit ten hoogste één bouwlaag bestaan;
c. voor van een plat dak voorziene bijbehorende bouwwerken geldt een maximale bouwhoogte van 3 m of de hoogte van de eerste bouwlaag;
d. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak en buiten de aanduiding "bijgebouwen" mag maximaal 250 m² bedragen, waarbij de goothoogte maximaal 3 m en de bouwhoogte maximaal 5 m bedraagt;
e. in afwijking van het gestelde onder d mag ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen" één bijbehorend bouwwerk worden gerealiseerd met een oppervlakte van maximaal 300 m², waarbij de goothoogte maximaal 4 m en de bouwhoogte maximaal 6 m bedraagt.
Ingevolge lid 3.2.6 gelden voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde de volgende bepalingen:
[…];
b. de bouwhoogte van vlaggenmasten en lichtmasten mag niet meer dan
5 m bedragen;
c. de bouwhoogte van kunstwerken mag niet meer bedragen dan 3 m, met dien verstande dat de oppervlakte per kunstwerk niet meer bedraagt dan 10 m²;
[…].
5. [appellanten sub 1] betogen dat de voorziene schuur, met een oppervlakte van 300 m² en een bouwhoogte van 6 m, niet passend is in het zuidwestelijke deel van het landgoed, gelet op de omvang van de nabijgelegen woonbebouwing aan de Zuidlaan. Volgens [appellanten sub 1] hebben zij, anders dan de raad heeft gesteld, vanaf hun perceel zicht op deze schuur.
5.1. Volgens de raad bedraagt de totale oppervlakte van het landgoed Bentveld ruim 47.000 m². De bestreden aanduiding "bijgebouwen" maakt de uitbreiding mogelijk van een bestaande schuur, van ongeveer 150 m² naar 300 m². Het te realiseren bouwwerk is niet buitenproportioneel van omvang en zal geen ernstige gevolgen hebben voor het woon- en leefgenot van [appellanten sub 1], gelet ook op de afstand tot hun woningen, aldus de raad.
5.2. De afstand van de woning van [appellant sub 1A] tot de bestreden schuur bedraagt ruim 50 m. Vanaf de woning van [appellant sub 1B] bedraagt de afstand meer dan 100 m. De raad heeft toegelicht dat het landhuis ten noorden van de schuur een aanmerkelijk grotere omvang heeft dan de schuur en dat in zoverre geen sprake is van een wanverhouding tussen het hoofdgebouw en het te realiseren bijbehorend bouwwerk. Bij het situeren van de schuur is getracht de visuele uitstraling ervan naar de Zuidlaan te beperken. De schuur, die de vorm heeft van een rechthoek, is - zoals thans al - "dwars" over het landgoed gesitueerd, waardoor vanaf de Zuidlaan zicht bestaat op de "kortere" zijde van het gebouw. Volgens de raad is ook in relatie tot de bebouwing aan de Zuidlaan de omvang van de schuur na uitbreiding niet buitensporig. De woningen aan de Zuidland hebben een nok- en bouwhoogte van onderscheidenlijk 6 m en 10 m en bestaan uit twee lagen met een kap. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de schuur passend is in de omgeving. De Afdeling is verder van oordeel dat het standpunt van de raad dat niet gevreesd behoeft te worden voor ernstige gevolgen voor het uitzicht van [appellanten sub 1] redelijk is. De omstandigheid dat [appellanten sub 1] aannemelijk hebben gemaakt dat zij, ondanks de tussenliggende begroeiing, vanaf hun gronden zicht hebben op de voorziene schuur leidt niet tot een ander oordeel, gelet op de tussenliggende afstand. Het betoog faalt.
6. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de mogelijkheden die het plan biedt voor het oprichten van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak en kunstwerken te ruim zijn. Ten opzichte van het voorheen voor de gronden van het landgoed geldende bestemmingsplan "Bentveld", vastgesteld door de raad bij besluit van 29 januari 2008, goedgekeurd bij besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 30 september 2008, voorziet het plan in een uitbreiding van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak en buiten de aanduiding "bijgebouwen", van 100 m² naar 250 m², zonder beperkingen wat betreft de situering binnen het bestemmingsvlak. Ook voor kunstwerken geldt geen beperking ten aanzien van de situering. Appellanten wensen een planregeling die zich verzet tegen het oprichten van bebouwing op het zuidelijke deel van het landgoed, in de nabijheid van de Zuidlaan. Zij wijzen in dit verband op de planregeling van het voorheen geldende bestemmingsplan, waarin was vastgelegd dat bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, alleen opgericht mochten worden op gronden achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofgebouw. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] wensen dat deze planregeling wordt gehandhaafd, omdat dit leidt tot minder ingrijpende gevolgen voor de bewoners van de Zuidlaan. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] kunnen zich evenmin verenigen met de toegelaten bouwhoogte van 3 m voor kunstwerken. Zij wensen dat de maximale bouwhoogte van 1 m, die gold op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan, wordt gehandhaafd.
[appellanten sub 1] komen ook op tegen de verplaatsing van de tennisbaan naar het zuidelijke deel van het landgoed. Zij hebben ter zitting toegelicht dat zij niet zo zeer bezwaren hebben tegen het gebruik van deze voorziening als zodanig, maar dat zij vrezen voor ernstige overlast indien bij de tennisbaan bijgebouwen worden gerealiseerd. Ook verwachten [appellanten sub 1] dat zij ernstige overlast zullen ondervinden van de verlichting van de tennisbaan.
6.1. Volgens de raad zijn de gevolgen van de planregeling voor de bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak voor het woon- en leefklimaat van appellanten niet ernstig. De raad wijst in dit verband op de oppervlakte van het landgoed alsook op de omstandigheid dat de maximale oppervlakte van de buiten het bouwvlak op te richten bijbehorende bouwwerken is beperkt. De kunstwerken zullen, gelet op hun geringe ruimtelijke uitstraling, evenmin onaanvaardbare gevolgen hebben voor het woon- en leefklimaat van de bewoners van de Zuidlaan. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor een restrictieve planregeling die bebouwing enkel toelaat op gronden achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw. Een dergelijke planologische regeling, die is toegepast in het voorheen geldende bestemmingsplan, berust bovendien op inmiddels achterhaald gemeentelijk beleid, aldus de raad.
6.2. De afstanden tussen het bestemmingsvlak van het landgoed en de woningen van [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] bedragen onderscheidenlijk 35 m, 30 m en 35 m. De maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt 250 m². De maximale bouwhoogte hiervan bedraagt 5 m. Voor kunstwerken geldt een maximale hoogte van 3 m een maximale oppervlakte van 10 m² per kunstwerk. Hoewel ook hier geldt dat aannemelijk is dat appellanten zicht zullen hebben op de bebouwing op het zuidelijke deel van het landgoed, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de uitbreiding van de bouwmogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak niet zal leiden tot ernstige gevolgen voor het uitzicht van [appellanten sub 1] en [appellant sub 2], gelet op de oppervlakte van het landgoed, de maximaal toegelaten oppervlakte en bouwhoogte van deze bouwwerken en de afstand van het bestemmingsvlak tot de percelen van appellanten. De Afdeling is verder van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ruimtelijke uitstraling van de toegelaten kunstwerken, die zijn aan te merken als bouwwerken geen gebouwen zijnde, dermate beperkt is dat het oprichten hiervan geen ernstige gevolgen zal hebben voor het uitzicht van de bewoners van de Zuidlaan. Gelet op het voorgaande bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad de situeringsmogelijkheden van deze bebouwing had dienen te beperken. De omstandigheid dat in het voorheen geldende bestemmingsplan een restrictie gold voor de situering komt geen zelfstandige betekenis toe, daar in het algemeen aan een (voorheen) geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend en de raad op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden kan vaststellen.
De betogen falen.
6.3. Wat betreft de bezwaren van [appellanten sub 1] tegen de verplaatsing van de tennisbaan overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft met juistheid gewezen op de omstandigheid dat in de brochure van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten "Bedrijven en milieuzonering" een richtafstand van 50 m wordt aanbevolen tussen een tennisbaan en een milieugevoelig object. Hierbij is het maatgevende hinderaspect "geluid". De afstand van de woning van [appellant sub 1A] tot de tennisbaan bedraagt ruim 90 m. In geval van [appellant sub 1B] bedraagt deze afstand ongeveer 52 m. Volgens de raad is, wat betreft de situatie op het landgoed, tevens van belang dat het een privé-tennisbaan betreft. De gevolgen van een sportvoorziening voor privédoeleinden zijn minder ingrijpend dan van een sportvoorziening met een openbaar karakter, althans een voorziening die in clubverband wordt geëxploiteerd. Volgens de raad bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat de bewoners van de Zuidlaan ernstige hinder zullen ondervinden van het gebruik van de tennisbaan. Dit standpunt van de raad is naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk. De Afdeling ziet geen aanleiding om hier anders over te oordelen in geval bijgebouwen worden opgericht die mede gebruikt zullen worden ten behoeve van de tennisbaan. Daargelaten de omstandigheid dat [appellanten sub 1] niet nader hebben toegelicht welk bezwarend gebruik van de bijgebouwen in samenhang met de tennisbaan zij concreet voor ogen hebben, overweegt de Afdeling dat het niet-openbare karakter van de tennisbaan niet zal wijzigen, indien in de nabijheid daarvan een bijgebouw wordt gerealiseerd. In hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eventuele lichtmasten bij de tennisbaan, die overigens niet specifiek zijn toegelaten met het oog op het gebruik van de tennisbaan, geen ernstige hinder zullen opleveren voor de bewoners van de Zuidlaan. Het betoog faalt.
7. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van hun zienswijzen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn. De betogen falen.
8. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Milosavljević, griffier.
w.g. Kramer w.g. Milosavljević
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2016
739.