201600129/1/A3.
Datum uitspraak: 31 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Overijssel van 30 oktober 2015 in zaak nr. 15/1393 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directeur van het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente.
Procesverloop
Bij besluit van 25 maart 2015 heeft de directeur verzoeken van [appellant] om informatie afgewezen.
Bij besluit van 22 mei 2015 heeft de directeur het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 30 oktober 2015 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij de rechtbank hoger beroep ingesteld. De rechtbank heeft het hogerberoepschrift aan de Afdeling doorgezonden.
De directeur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2016, waar de directeur, vertegenwoordigd door mr. D. Prook, werkzaam bij het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente, is verschenen.
Overwegingen
1. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat [appellant] het voor de behandeling ervan verschuldigde griffierecht niet geheel heeft voldaan en geen omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is. Van [appellant] is op 3 juli 2015 een griffierecht ten bedrage van € 45,00 geheven, welk bedrag hij tijdig heeft voldaan. Omdat het geheven bedrag te laag was, is van hem op 8 juli 2015 griffierecht ten bedrage van € 167,00 geheven. Hem is voorts te kennen gegeven dat hij alleen het verschil tussen de geheven € 167,00 en de reeds voldane € 45,00 hoefde te betalen.
2. Ingevolge artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), wordt van de indiener van het beroepschrift door de griffier een griffierecht geheven.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, zoals dat ten tijde van belang luidde, bedraagt het griffierecht € 167,00 indien door een natuurlijk persoon beroep is ingesteld tegen een besluit dat niet is omschreven in de bij deze wet behorende Regeling verlaagd griffierecht.
Ingevolge het vierde lid deelt de griffier de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid.
Ingevolge het vijfde lid dient het griffierecht binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort.
Ingevolge het zesde lid is het beroep niet-ontvankelijk indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3. Voor zover [appellant] betoogt dat de Afdeling niet bevoegd is van zijn hoger beroep kennis te nemen, faalt dit betoog. Ingevolge artikel 8:105, eerste lid, van de Awb wordt het hoger beroep ingesteld bij de Afdeling, tenzij een andere hogerberoepsrechter bevoegd is. Dat laatste is niet het geval.
4. Voor zover [appellant] betoogt dat de griffier van de Afdeling ten onrechte griffierecht van hem heeft geheven, faalt dit betoog evenzeer. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is op het hoger beroep artikel 8:41, met uitzondering van het tweede lid, van overeenkomstige toepassing. Het griffierecht voor het hoger beroep van [appellant] bedraagt ingevolge artikel 8:109, eerste lid, aanhef en onder b, zoals dat ten tijde van belang luidde, € 248,00. Dit bedrag heeft de griffier ook van [appellant] geheven.
5. Voor zover [appellant] betoogt dat de griffier van de Afdeling ten onrechte geen griffierecht van de directeur heeft geheven, faalt dit betoog. Alleen van degene die het hoger beroep heeft ingesteld, wordt griffierecht geheven.
6. Voor zover [appellant] betoogt dat de griffier van de Afdeling de ontvangst van zijn hogerberoepschrift niet overeenkomstig artikel 6:14 van de Awb heeft bevestigd en artikel 8:42 van de Awb onjuist heeft toegepast, faalt dit betoog wegens onvoldoende feitelijke grondslag. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat het vooronderzoek bij de Afdeling onjuist is verlopen dan wel dat onvoldoende met het verdedigingsbelang van [appellant] rekening is gehouden.
7. Voor zover [appellant] betoogt dat de aangevallen uitspraak niet overeenkomstig de Awb is gedaan en verzonden, faalt dit betoog. Ingevolge artikel 8:67, eerste lid, van de Awb kan de bestuursrechter na de sluiting van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak doen. De aangevallen uitspraak is overeenkomstig het tweede tot en met zesde lid van artikel 8:67 gedaan. Nu het proces-verbaal van de aangevallen uitspraak [appellant] heeft bereikt en hij tijdig hoger beroep heeft ingesteld, bestaat geen grond voor het oordeel dat het proces-verbaal niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Het proces-verbaal bevat voorts een juiste rechtsmiddelenvoorlichting en vermeldt, anders dan [appellant] aanvoert, Zwolle als zittingsplaats. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het proces-verbaal onjuistheden of onvolledigheden bevat die voor de juistheid van de beslissing van de rechtbank relevant zijn. Van schending van de artikelen 8:39 en 8:61 van de Awb is evenmin gebleken. Dat het proces-verbaal niet binnen twee weken na de mondelinge uitspraak aan [appellant] is gezonden, is geen grond voor vernietiging van die uitspraak. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 17 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:297) is de in artikel 8:79, eerste lid, van de Awb vermelde termijn van twee weken immers een termijn van orde. 8. Voor zover [appellant] betoogt dat het griffierecht voor de behandeling van zijn beroep bij de rechtbank niet overeenkomstig artikel 8:41 van de Awb is geheven, faalt het betoog. Dat ten tijde van belang voor het instellen van beroep naar aanleiding van een WOZ-beschikking en een aanslag voor gemeentelijke belastingen € 45,00 werd geheven en zijn verzoeken om informatie samenhangen met dergelijke ten aanzien van hem genomen besluiten, betekent niet dat van hem in de thans voorliggende zaak voor de behandeling van het beroep ten onrechte een griffierecht van € 167,00 is geheven. Dat de tekst van artikel 8:41 het heffen van resterend griffierecht niet vermeldt, staat voorts niet in de weg aan correctie op de in beroep gevolgde wijze van een onjuiste griffierechtheffing.
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
w.g. Hoogvliet w.g. Hartsuiker
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2016
620.