ECLI:NL:RVS:2016:2366

Raad van State

Datum uitspraak
31 augustus 2016
Publicatiedatum
31 augustus 2016
Zaaknummer
201602115/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Haven-Markt in Zevenbergen en de gevolgen voor parkeergelegenheid

Op 4 februari 2016 heeft de raad van de gemeente Moerdijk het bestemmingsplan "Haven-Markt in Zevenbergen" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben twee appellanten, handelend onder de namen [bedrijf] en [appellant sub 2], beroep ingesteld. De zaak is behandeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 8 augustus 2016. De appellanten betogen dat het plan leidt tot een onacceptabel verlies van parkeerplaatsen in het centrum van Zevenbergen, wat negatieve gevolgen heeft voor de toegankelijkheid van hun bedrijven. De raad stelt echter dat er voldoende alternatieve parkeerplaatsen worden gecreëerd, waaronder minimaal 160 nieuwe parkeerplaatsen op de locatie Kasteeltuin, ter compensatie van de 130 parkeerplaatsen die verdwijnen. De Afdeling oordeelt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de te verdwijnen parkeerplaatsen afdoende worden gecompenseerd en dat er binnen een acceptabele loopafstand voldoende parkeergelegenheid zal bestaan. Het beroep van [appellant sub 2] wordt niet-ontvankelijk verklaard, terwijl het beroep van [appellant sub 1] ongegrond wordt verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, griffier.

Uitspraak

201602115/1/R2.
Datum uitspraak: 31 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], handelend onder de naam [bedrijf], wonend te Zevenbergen, gemeente Moerdijk,
2. [appellant sub 2], wonend te Zevenbergen, gemeente Moerdijk
en
de raad van de gemeente Moerdijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 februari 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Haven-Markt in Zevenbergen" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
[appellant sub 2] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2016, waar [appellant sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door A.A. van Dongen, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. drs. J.L. Damen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Met het plan beoogt de raad in het centrum van Zevenbergen een zoetwaterverbinding aan te leggen die het Hollandsch Diep, via de Roode Vaart, met het rivierenstelsel Mark, Dintel en Vliet zal verbinden. Deze verbinding wordt aangelegd ter hoogte van de gedempte haven tussen de straten Noordhaven en Zuidhaven, waar thans parkeerplaatsen aanwezig zijn. Het plan voorziet in een herstructurering van het gebied rondom het haventracé en de markt. Als gevolg van de aanleg van de zoetwaterverbinding zullen ongeveer 130 parkeerplaatsen in het plangebied verdwijnen.
Het beroep van [appellant sub 2]
3. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
3.1. [appellant sub 2] woont aan de [locatie 1] op een afstand van ongeveer 200 m van het plangebied. Desgevraagd heeft [appellant sub 2] ter zitting aangegeven dat hij zich betrokken voelt bij het historische centrumgebied, omdat hij hier is geboren en is opgegroeid en hier vaak komt. De stedenbouwkundige kwaliteit van het gebied heeft zijn bijzondere aandacht en daarbij heeft hij er op gewezen dat hij in het verleden ook lid is geweest van de commissie Ruimtelijke Ordening van de toenmalige gemeente Zevenbergen. Hij stelt dat ondernemers en inwoners van het gebied zich zorgen maken over de door de raad gekozen wijze van herinrichting van dit gebied. De Afdeling stelt echter vast dat hij niet namens deze inwoners en ondernemers beroep heeft ingesteld, maar uitsluitend op eigen titel, zodat moet worden beoordeeld of [appellant sub 2] een eigen, persoonlijk, objectief en rechtstreeks belang heeft bij het plan. Niet is gebleken dat [appellant sub 2] vanuit zijn woning zicht heeft op het plangebied. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die binnen het plangebied mogelijk worden gemaakt is de afstand van de woning van [appellant sub 2] tot het plangebied naar het oordeel van de Afdeling echter te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Voorts heeft hij desgevraagd geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een eigen objectief en persoonlijk belang van hem rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Een louter gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende.
De conclusie is dat [appellant sub 2] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat hij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, geen beroep kan instellen.
Het beroep is niet-ontvankelijk.
Het beroep van [appellant sub 1]
4. [appellant sub 1], die aan de [locatie 2] een pension met ongeveer 10 kamers exploiteert nabij het plangebied, voert onder meer aan dat de raad geen afdoende vervangende parkeerruimte heeft geregeld.
Hij stelt dat als gevolg van het plan ten onrechte een groot aantal parkeerplaatsen in het centrumgebied bij de haven zal verdwijnen. [appellant sub 1] merkt hierbij op dat de gasten van zijn pension hierdoor een onacceptabele afstand van meer dan 500 m zullen moeten lopen vanaf een parkeerplaats naar zijn pension. Hierbij betwist hij het standpunt van de raad dat het parkeerterrein Kasteeltuin op een loopafstand van minder dan 500 m van het pension ligt. Ook andere alternatieve parkeerterreinen liggen volgens hem op een onacceptabele loopafstand van meer dan 500 m van het pension. Verder stelt [appellant sub 1] dat de raad onvoldoende heeft aangetoond dat op andere reeds bestaande parkeerterreinen nog plaats zal zijn voor zijn gasten. Hierbij merkt hij op dat de tellingen op deze parkeerterreinen zijn verricht in 2011, zodat kan worden betwijfeld of deze nog wel representatief zijn. Verder stelt [appellant sub 1] dat in het centrum ook andere voorzieningen liggen die ook parkeerbehoefte met zich brengen.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat is voorzien in voldoende alternatieve parkeerplaatsen. Tussen de Noordhaven en de Zuidhaven zullen ongeveer 130 parkeerplaatsen verdwijnen en op de locatie Kasteeltuin worden ter compensatie minimaal 160 parkeerplaatsen aangelegd. Hiermee zullen volgens de raad per saldo geen parkeerplaatsen verdwijnen in het centrumgebied. Daarnaast wijst de raad op de Van Steelandtstraat in de nabijheid van het pension, waar enkele nieuwe parkeerplaatsen zullen worden aangelegd. Over de genoemde bestaande parkeerterreinen bij het NS-station, het gemeentehuis en de sporthal De Borgh neemt de raad het standpunt in dat het hier gaat om extra, secundaire opvanglocaties, bedoeld om eventuele incidentele pieken in de parkeerbehoefte op te kunnen vangen. Voorts stelt de raad dat na de herinrichting van het plangebied nog 130 parkeerplaatsen overblijven in het gebied rondom de haven. Voor een onaanvaardbaar tekort aan parkeerplaatsen in het centrumgebied hoeft niet te worden gevreesd.
4.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Verkeer - Verblijfsgebied" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wegen, straten en paden;
(…);
e. ter plaatse van de aanduiding "waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie" mede voor een zoetwatervoorziening;
(...);
g. parkeren;
(…).
4.3. De Afdeling stelt vast dat op de gronden met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" en de aanduiding "waterhuishoudkundige en/of waterstaatkundige functie" zowel parkeerplaatsen als een zoetwatervoorziening mogelijk zijn. Het plan maakt dus ook mogelijk dat de huidige parkeerplaatsen ter plaatse zullen verdwijnen ten behoeve van het heropenen van de oude haven als zoetwatervoorziening. Er zullen in dat geval ongeveer 130 parkeerplaatsen verdwijnen en deze zullen worden gecompenseerd op de locatie Kasteeltuin. Op grond van het op 4 juni 2015 vastgestelde en inmiddels onherroepelijke bestemmingsplan "Kasteeltuin-Neerhofstraat" is daar door middel van de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" voorzien in een parkeerterrein met minimaal 160 plaatsen. Hiermee heeft de raad het aantal te verdwijnen parkeerplaatsen gecompenseerd. Dit parkeerterrein zal hemelsbreed op een afstand van ongeveer 300 m van het pension komen te liggen en de loopafstand is ongeveer 500 m. [appellant sub 1] heeft niet het standpunt van de raad betwist dat uitgaande van de richtlijnen van het CROW een loopafstand van ongeveer 500 m tussen een parkeervoorziening en een pension aanvaardbaar is. Dat er op dit parkeerterrein ook parkeerplaatsen zijn die verder weg liggen dan 500 m brengt, anders dan [appellant sub 1] betoogt, niet met zich dat het plan reeds hierom in strijd moet worden geacht met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij is van belang dat uit het verweerschrift volgt dat in de Van Steelandtstraat het aantal parkeerplaatsen met 20 zal worden uitgebreid. Aansluitend hierop heeft de raad ter zitting verklaard dat inmiddels is besloten om het aantal parkeerplaatsen in deze straat met 24 uit te breiden. Deze straat ligt op een afstand van ongeveer 100 m van het pension van [appellant sub 1] en de parkeerplaatsen aldaar kunnen, gelet op deze afstand eveneens worden gebruikt door pensiongasten. Verder is van belang dat in het havengebied nabij het pension 130 parkeerplaatsen zullen worden gehandhaafd. Voor zover [appellant sub 1] aanvoert dat de raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn op bestaande parkeerterreinen zoals bij het NS-station en de sporthal De Borgh, overweegt de Afdeling dat de raad niet heeft beoogd om de te verdwijnen parkeerplaatsen te compenseren op deze bestaande parkeerterreinen. Deze parkeerterreinen zijn volgens de raad bedoeld als overloop om incidentele piekbelasting in de parkeerbehoefte in het centrum op te vangen. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het standpunt van de raad dat deze parkeerterreinen bij piekbelasting voldoende parkeerplaatsen bieden onjuist is. Evenmin heeft de raad zich gebaseerd op verouderde en niet representatieve gegevens.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de te verdwijnen parkeerplaatsen afdoende worden gecompenseerd met het parkeerterrein aan de Kasteeltuin en de nieuwe parkeerplaatsen aan de Van Steelandtstraat en dat binnen een acceptabele loopafstand voldoende parkeergelegenheid zal bestaan.
Over de stelling dat in de bestaande situatie andere voorzieningen in het centrum aanwezig zijn die ook de nodige parkeerbehoefte vergen, overweegt de Afdeling dat de huidige parkeerplaatsen die zullen verdwijnen niet exclusief in gebruik zijn voor het pension en dat de compenserende plaatsen dat evenmin zullen zijn. Voorts heeft de raad zich in redelijkheid kunnen beperken tot compensatie voor de bestaande parkeerplaatsen die zullen verdwijnen als gevolg van het plan.
Het betoog faalt.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 1], handelend onder de naam [bedrijf], ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Kegge
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2016
459-656.