201600500/1/R2.
Datum uitspraak: 31 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2015 heeft het college het wijzigingsplan "Achterkerkstraat 29 en 30" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2016, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door J. van Manen, drs. O.J. Klooster en E. Driesman, zijn verschenen. Tevens is [belanghebbende] gehoord.
Overwegingen
1. Met het wijzigingsplan wordt de in het bestemmingsplan "Centrum" voor de in het centrum van Veenendaal gelegen percelen Achterkerkstraat 29 en 30 opgenomen bestemming gewijzigd. Met het wijzigingsplan is aan die percelen naast de bestemming "Gemengd" ook de functieaanduiding "horeca uitgesloten (-h)" toegekend, waardoor op die percelen horeca is uitgesloten terwijl dat in het bestemmingsplan "Centrum" nog mogelijk was.
2. Ingevolge artikel 6, lid 6.5, van de planregels van het bestemmingsplan "Centrum" kan het college van burgemeester en wethouders, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming van de gronden van de panden Achterkerkstraat 29 en/of 30 wijzigen in die zin dat er op deze gronden geen horecabedrijf wordt toegestaan. Eén en ander met dien verstande dat van deze bevoegdheid gebruik gemaakt kan worden indien het gebruik ten behoeve van een horecabedrijf is beëindigd dan wel ingeval van leegstand van ten minste 12 maanden. Van beëindiging is in ieder geval sprake als het pand voor andere doeleinden wordt gebruikt dan een horecabedrijf.
3. Het college heeft aan zijn besluit op de percelen Achterkerkstraat 29 en 30 niet langer horeca toe te staan, kort gezegd, het volgende ten grondslag gelegd. Het beleid van het gemeentebestuur is erop gericht de ruimtelijke kwaliteit van rond horecacentra gelegen woonwijken te beschermen en te verbeteren. Volgens het college maakt de Achterkerkstraat deel uit van een woongebied, waarin horeca uit ruimtelijk oogpunt niet wenselijk is. Verder heeft het college bij het bestreden besluit van belang geacht dat klachten van omwonenden bekend zijn over de horeca-activiteiten in de Achterkerkstraat en dat de panden op de percelen Achterkerkstraat 29 en 30 al geruime tijd leeg staan. Daarom heeft het college met toepassing van de in het bestemmingsplan "Centrum" opgenomen wijzigingsbevoegdheid niet langer horeca op voornoemde percelen willen toestaan.
4. [appellante] kan zich niet met het wijzigingsplan verenigen. Daartoe voert zij aan dat de motivering van het besluit op de percelen Achterkerkstraat 29 en 30 niet langer horeca toe te staan op verschillende punten onvoldoende is en niet overeenstemt met de feitelijke situatie aldaar. In dit verband betoogt [appellante] ten eerste dat haar niet duidelijk is waarom haar horeca-activiteiten onwenselijk worden geacht, nu in het verleden geen bestuurlijk optreden heeft plaatsgevonden tegen vermeende ongewenste activiteiten op genoemde percelen. Voorts stelt zij dat de omgeving van de percelen Achterkerkstraat 29 en 30 niet kan worden aangemerkt als een woonwijk, nu in die omgeving op verschillende andere locaties horeca planologisch is toegestaan.
4.1. Het college stelt dat de Achterkerkstraat en verschillende straten in de omgeving ervan onderling van karakter verschillen: de Achterkerkstraat is volgens het college deel van een oud en karakteristiek woongebied, terwijl andere straten waar horeca nog wel mogelijk is juist meer als aanloopstraten kunnen worden gekarakteriseerd.
4.2. In het bestemmingsplan "Centrum", dat geldt voor dit deel van Veenendaal, is aan het merendeel van de gronden in de omgeving van de percelen Achterkerkstraat 29 en 30 de bestemming "Wonen" toegekend. Aan andere hier gelegen gronden zijn de bestemming "Gemengd" en de functieaanduiding "horeca uitgesloten" toegekend.
4.3. Het uitgangspunt van het gemeentebestuur bij het voorzien in horeca in het centrum van Veenendaal is dat horeca wordt geconcentreerd in horecaconcentratiegebieden en dat aangrenzende woongebieden daarvan worden gevrijwaard. Dat uitgangspunt van het gemeentebestuur wordt door [appellante] niet ten principale bestreden en acht de Afdeling overigens ook niet onredelijk. Wel heeft [appellante] aangevoerd dat de voorheen op de percelen Achterkerkstraat 29 en 30 aanwezige horecagelegenheden niet als ongewenst konden worden aangemerkt. Zoals de Afdeling het betoog van [appellante] begrijpt, bedoelt zij dat de specifieke horeca-activiteiten die in het verleden op genoemde percelen zijn uitgevoerd, niet ongewenst waren omdat daartegen nooit bestuurs- of strafrechtelijk is opgetreden. Het college heeft aan zijn besluit echter ten grondslag gelegd dat hij horeca in de Achterkerkstraat in algemene zin ongewenst acht, en aan welk standpunt specifieke horeca-activiteiten op de percelen Achterkerkstraat 29 en 30 niet ten grondslag zijn gelegd.
Voorts heeft [appellante] bestreden dat de omgeving van die percelen als woongebied kan worden aangemerkt. In dit verband heeft zij erop gewezen dat in de omgeving ook horecabedrijven zijn toegestaan. Aan veel gronden in de omgeving van genoemde percelen, waarop ook woningen staan, is echter een woonbestemming toegekend en aan andere gronden aldaar de bestemming "Gemengd", waarbij echter geen horeca is toegestaan, gelet op de daaraan toegekende aanduiding "horeca uitgesloten". Gelet op het voorgaande heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Achterkerkstraat en de directe omgeving ervan als woongebied kunnen worden aangemerkt.
De betogen falen.
5. [appellante] betoogt dat het gemeentebestuur op verschillende fronten heeft tegengewerkt bij pogingen om op de percelen Achterkerkstraat 29 en 30 weer horecabedrijven te vestigen. Hiertoe voert zij aan dat het gemeentebestuur in haar optiek de beslissing op aanvragen om daarvoor benodigde vergunningen doelbewust heeft vertraagd of ten onrechte heeft geweigerd, om zo uiteindelijk het exploiteren van een horecabedrijf op genoemde percelen planologisch onmogelijk te kunnen maken. Voorts betoogt [appellante] dat het college niet had mogen overgaan tot het vaststellen van het wijzigingsplan, nu zij daarmee zonder goede reden sterk wordt benadeeld door het verwijderen van de mogelijkheid horeca te exploiteren. In dit verband voert zij aan dat het college wel stelt dat klachten van omwonenden hebben geleid tot het verwijderen van de mogelijkheden voor horeca op de percelen, maar dat het college niet heeft aangetoond dat ook daadwerkelijk dergelijke klachten van omwonenden bestaan. Dat in het verleden is geklaagd over een afhaalpizzeria op een perceel in de omgeving is daarvoor niet voldoende, aldus [appellante]
5.1. Ingevolge artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gebruikt het bestuursorgaan de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.
5.2. [appellante] heeft betoogd dat zij tegenwerking heeft ervaren van het gemeentebestuur. De Afdeling begrijpt dit betoog van [appellante] aldus dat zij beoogt te betogen dat het college ervoor verantwoordelijk is dat al geruime tijd geen horecabedrijven meer op de percelen Achterkerkstraat 29 en 30 aanwezig zijn. Door gedurende lange tijd te dralen met en uiteindelijk ook niet positief te beslissen op aanvragen om vergunningen voor het exploiteren van een horecabedrijf op de percelen, heeft het gemeentebestuur volgens [appellante] onjuist gebruik gemaakt van zijn bevoegdheden terzake en zelf de omstandigheid gecreëerd dat de gebouwen op de genoemde percelen langer dan 12 maanden leegstonden. Daarmee heeft het college door oneigenlijk bestuurlijk optreden de weg vrijgemaakt voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid, aldus [appellante]
De vraag of in het verleden al dan niet tijdig of juist is beslist op aanvragen om horecabedrijven te exploiteren op de percelen Achterkerkstraat 29 en 30, is als zodanig in deze procedure niet aan de orde. Belanghebbenden konden tegen het niet, niet tijdig of afwijzend beslissen op deze aanvragen rechtsmiddelen aanwenden, waaronder ook het vragen van een voorlopige voorziening. Niet is gebleken dat besluiten dienaangaande door de bestuursrechter zijn vernietigd of dat terzake een voorlopige voorziening is getroffen. Reeds daarom is niet vol te houden dat het college - na geconstateerd te hebben dat op genoemde percelen sprake was van leegstand langer dan 12 maanden - met het toepassing geven aan de wijzigingsbevoegdheid, waarbij op de percelen Achterkerkstraat 29 en 30 niet langer een horecabedrijf is toegestaan, misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden.
[appellante] heeft nog betoogd dat zij met het wijzigingsplan zonder goede reden wordt benadeeld. Volgens haar zijn geen negatieve effecten te verwachten van horeca in haar panden. Ter zitting is gesproken over de effecten van horeca in de Achterkerkstraat. Namens het college is toegelicht dat uit de ervaringen uit het verleden blijkt dat elke vorm van horeca in deze straat negatieve gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat alhier, ten gevolge van geluid en andere gedragingen van bezoekers van horeca-etablissementen en van parkeren in verband daarmee. Verder heeft het college erop gewezen dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Centrum" door een groot aantal bewoners van dit deel van Veenendaal is gevraagd horeca alhier niet langer mogelijk te maken.
In aanmerking nemend dat aan de voorwaarden voor vaststelling van een wijzigingsplan is voldaan en dat het college gemotiveerd heeft toegelicht dat daarmee wordt beoogd overlast voor bewoners van dit deel van Veenendaal te voorkomen, heeft het college naar het oordeel van de Afdeling kunnen overgaan tot het vaststellen van het wijzigingsplan.
De betogen falen.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G. Klapwijk, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Klapwijk
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2016
726.