201601298/1/A3.
Datum uitspraak: 31 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 januari 2016 in zaak nr. 15/2597 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2014 heeft de burgemeester [appellant] een bevel gegeven zich uit overlastgebied 3 te verwijderen voor de duur van 24 uur.
Bij besluit van 12 maart 2015 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 januari 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 augustus 2016, waar [appellant] en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. A.J. Wilschut en mr. A.D.B. Bakels, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Niet in geschil is dat overlastgebied 3 op 29 november 2014 een aangewezen overlastgebied was als bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van de gemeente Amsterdam (hierna: de Apv). De burgemeester heeft het aan [appellant] gegeven bevel om zich uit dit gebied te verwijderen gebaseerd op het verbod van hinderlijk gedrag bij gebouwen.
Wettelijk kader
2. Ingevolge artikel 2.8, eerste lid, van de Apv kan de burgemeester een overlastgebied aanwijzen als naar zijn oordeel sprake is van een ernstige verstoring of bedreiging van de openbare orde.
Ingevolge artikel 2.9, eerste lid, aanhef en onder f, kan de burgemeester degene die in een op grond van artikel 2.8, eerste lid, aangewezen overlastgebied artikel 2.18 overtreedt bevelen om zich onmiddellijk uit dat overlastgebied te verwijderen en zich daar voor de duur van 24 uur niet meer te bevinden.
Ingevolge artikel 2.18, eerste lid, onder a, is het anderen dan de bewoners of gebruikers van een gebouw of vaartuig verboden zonder redelijk doel tegen een deur, raam of vensterbank te leunen of zich anderszins hinderlijk op te houden in de onmiddellijke omgeving van dat gebouw of vaartuig.
Hoger beroep
3. [appellant] heeft in hoger beroep betwist dat hij zich hinderlijk heeft gedragen.
3.1. Volgens een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van een verbalisant van de politie heeft een eventmanager van concerthal
Ziggo Dome verklaard dat [appellant] bezoekers lastig viel op het plein voor het gebouw. Volgens de eventmanager gedroeg [appellant] zich opdringerig en sprak hij de rij wachtende mensen aan. De eventmanager zag dat sommige mensen hier niet van gediend waren en zich wegdraaiden. Zij konden echter niet uit de rij weglopen zonder hun plaats te verliezen. Sommige mensen gaven [appellant] geld en kregen dan al dan niet een krant. De eventmanager heeft [appellant] verzocht om niet in de publieksstroom te gaan staan, waarop [appellant] een meter naar achteren ging. De eventmanager heeft vervolgens om 19.00 uur de politie gebeld.
Volgens het proces-verbaal heeft de verbalisant vervolgens gezien dat [appellant] met een doos straatkranten langs de rij wachtende bezoekers liep en deze aanbood. [appellant] ging in de publieksstroom staan, sprak mensen opdringerig en luidkeels aan en vroeg om geld om een krant van hem te kopen. De verbalisant heeft gezien dat sommige bezoekers zich wegdraaiden en zich kennelijk belaagd voelden, maar niet weg konden lopen omdat ze in de rij stonden, aldus het proces-verbaal.
3.2. [appellant] voert terecht aan dat de in het proces-verbaal beschreven waarnemingen geen grond bieden voor het oordeel dat hij zonder redelijk doel in de onmiddellijke omgeving van de Ziggo Dome was. [appellant] was daar om straatkranten te verkopen. De in het proces-verbaal beschreven waarnemingen bieden voorts geen grond voor het oordeel dat [appellant] zich op zodanig hinderlijke wijze gedroeg dat een verwijderingsbevel gerechtvaardigd was. Daartoe is van belang dat de beschreven waarnemingen hebben plaatsgevonden in een grote stad nabij een grootschalig evenement. [appellant] heeft aldus artikel 2.18, eerste lid, onder a, van de Apv niet overtreden.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is reeds hierom gegrond. Hetgeen voor het overige is aangevoerd behoeft geen bespreking meer. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 12 maart 2015 van de burgemeester alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het primaire besluit van 29 november 2014 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
5. De burgemeester dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 januari 2016 in zaak nr. 15/2597;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de burgemeester van Amsterdam van 12 maart 2015, kenmerk BZ.1.14.0970.001/DJZ;
V. herroept het besluit van 29 november 2014, kenmerk 291120141900011100;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt de burgemeester van Amsterdam tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 29,94 (zegge: negenentwintig euro en vierennegentig cent);
VIII. veroordeelt de burgemeester van Amsterdam tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 49,14 (zegge: negenenveertig euro en veertien cent);
IX. gelast dat de burgemeester van Amsterdam aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 418,00 (zegge: vierhonderdachttien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2016
344.