ECLI:NL:RVS:2016:2381

Raad van State

Datum uitspraak
23 augustus 2016
Publicatiedatum
31 augustus 2016
Zaaknummer
201605765/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende verwijdering van woonarken uit de Baai van Ballast

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 augustus 2016 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoeker, wonend te Muiden, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin zijn beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Muiden ongegrond was verklaard. Dit besluit, genomen op 14 december 2015, verplichtte verzoeker en een andere partij om voor 1 april 2016 alle vier de woonarken en overige objecten uit de kreek van de Baai van Ballast te verwijderen en de omgeving schoon achter te laten.

Het college had op 19 mei 2016 het bezwaar van verzoeker en de andere partij ongegrond verklaard en de begunstigingstermijn verlengd. Verzoeker heeft vervolgens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, die op 4 augustus 2016 ter zitting werd behandeld. Tijdens deze zitting was verzoeker bijgestaan door zijn advocaat, mr. M. van Duijn, terwijl het college werd vertegenwoordigd door P. Gomez.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker griffierecht verschuldigd was en dat het verzoek niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat het griffierecht niet tijdig was voldaan. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die erop wezen dat verzoeker niet in verzuim was geweest. De beslissing van de voorzieningenrechter was dat het verzoek niet-ontvankelijk werd verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201605765/2/A3.
Datum uitspraak: 23 augustus 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de voorzieningenrechter) op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Muiden, gemeente Gooise Meren,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) van 28 juli 2016 in de zaken nrs. 16/2620 en 16/2622 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders van Muiden [verzoeker] en [partij] op straffe van bestuursdwang gelast om voor 1 april 2016 alle vier de woonarken en alle overige objecten en bezittingen uit de kreek van de Baai van Ballast (hierna: de kreek) te verwijderen en verwijderd te houden en de omgeving schoon en opgeruimd achter te laten.
Bij besluit van 19 mei 2016 heeft het college het door [verzoeker] en [partij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de begunstigingstermijn verlengd tot twee weken na verzending van het besluit.
Bij uitspraak van 28 juli 2016 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 augustus 2016, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. M. van Duijn, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door P. Gomez, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [verzoeker] is voor het verzoek griffierecht verschuldigd. Een verzoek wordt ingevolge artikel 8:41, vierde, vijfde en zesde lid, gelezen in samenhang met artikel 8:82, derde lid, van de Awb niet-ontvankelijk verklaard indien storting of bijschrijving van het griffierecht niet heeft plaatsgevonden binnen twee weken na de dag van verzending van de mededeling waarin de indiener van een verzoekschrift is gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2. [verzoeker] is bij brief van 1 augustus 2016 op de verschuldigdheid van het griffierecht gewezen. In die brief is vermeld dat het griffierecht uiterlijk op 15 augustus 2016 diende te zijn voldaan. Hierbij is verder vermeld dat in afwijking van de genoemde termijn, het griffierecht uiterlijk op 4 augustus 2016 diende te zijn voldaan en dat dit desgewenst aan de receptiebalie kon worden voldaan. Tevens is in die brief vermeld dat, indien het griffierecht niet tijdig wordt voldaan, het verzoek reeds om die reden niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Het bedrag is niet binnen de aldus gestelde termijn op de rekening van de Raad van State bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State betaald. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [verzoeker] in verzuim is geweest.
3. Het verzoek is niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Reuveny, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Reuveny
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2016
622.