ECLI:NL:RVS:2016:2392

Raad van State

Datum uitspraak
7 september 2016
Publicatiedatum
7 september 2016
Zaaknummer
201507091/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering registratie geboorteakte in basisregistratie personen op basis van Kameroense rechtbankuitspraak

In deze zaak heeft de Raad van State op 7 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Zwolle om een geboorteakte, opgemaakt in Kameroen, als brondocument in de basisregistratie personen (brp) te registreren. Het college had eerder, op 1 december 2014, het verzoek van de appellant om deze geboorteakte te registreren afgewezen. De rechtbank Overijssel had deze beslissing op 30 juli 2015 bekrachtigd, waarna de appellant in hoger beroep ging.

De appellant, die sinds 2003 in de brp staat ingeschreven, had een geboorteakte overgelegd die was gelegaliseerd door de Nederlandse ambassade in Kameroen. Het college weigerde de registratie op basis van de argumentatie dat de Kameroense rechtbankuitspraak, waarop de geboorteakte was gebaseerd, niet op betrouwbare gegevens was gestoeld. De rechtbank bevestigde dit standpunt, waarbij werd gewezen op de leeftijd van de getuigen ten tijde van de geboorte van de appellant en het gebrek aan schriftelijk bewijs van hun verklaringen.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de Kameroense rechtbankuitspraak niet voldeed aan de eisen van de Nederlandse openbare orde. De Raad bevestigde dat de registratie van de geboorteakte moest worden geweigerd, omdat deze uitsluitend op de Kameroense uitspraak was gebaseerd, die niet op betrouwbare gegevens was gestoeld. De uitspraak van de Raad van State bevestigde de eerdere beslissingen van het college en de rechtbank, en het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

201507091/1/A3.
Datum uitspraak: 7 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Zwolle,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 30 juli 2015 in zaak nr. 15/1042 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle.
Procesverloop
Bij besluit van 1 december 2014 heeft het college, voor zover thans van belang, een verzoek van [appellant] om een op 16 december 2013 in Kameroen opgemaakte geboorteakte (hierna: de geboorteakte) als brondocument in de basisregistratie personen (hierna: de brp) te registreren, afgewezen.
Bij besluit van 7 mei 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 juli 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 maart 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.F. Roza, advocaat te Zwolle, en het college, vertegenwoordigd door H. Vervuurt, vergezeld door M. van de Streek-van der Linde, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. Ingevolge artikel 2.7, eerste lid, van de Wet brp worden in de brp over de ingeschrevene uitsluitend de volgende gegevens opgenomen:
a. algemene gegevens:
sub 1, gegevens over de burgerlijke staat waar het betreft de naam, de geboorte, het geslacht, de ouders, het huwelijk, dan wel geregistreerd partnerschap en eerdere huwelijken of eerder geregistreerde partnerschappen, de echtgenoot dan wel geregistreerd partner en eerdere echtgenoten of geregistreerde partners, de kinderen en het overlijden;
sub 2 tot en met sub 11, (…);
b. administratieve gegevens:
sub 1, (…);
sub 2, gegevens ter aanduiding van akten en andere geschriften waaruit algemene gegevens zijn verkregen;
sub 3 en sub 4, (…).
Ingevolge artikel 2.8, tweede lid, worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. (…);
b. (…);
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. (…);
e. een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Ingevolge artikel 2.10, tweede lid, worden aan een geschrift als bedoeld in onder meer artikel 2.8, tweede lid, onder c, geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen erkenning van de rechtsgeldigheid van de in dat geschrift vermelde feiten.
Ingevolge artikel 2.60 wordt een beslissing van het college om een gegeven over de burgerlijke staat niet op te nemen, dan wel een geschrift daarover dat als akte is aangeboden niet als zodanig aan te merken, gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Aanleiding
2. [appellant] staat sinds 2003 ingeschreven in de brp (tot 6 januari 2014 de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens; hierna: gba). De gegevens over de burgerlijke staat zijn daarbij ontleend aan een door [appellant] afgelegde verklaring als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet brp. Het verzoek van [appellant] betreft een verzoek om aanvulling van de administratieve gegevens, te weten het registreren van de geboorteakte als brondocument. Het betreft geen verzoek om wijziging van de gegevens over de burgerlijke staat. Blijkens de verklaring van onderzoek van het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 25 mei 2014 (hierna: de verklaring van onderzoek) is de geboorteakte gelegaliseerd en gebaseerd op een uitspraak van een rechtbank in Kameroen van 28 november 2013 ter zake van een tardieve aangifte van de geboorte van [appellant] op 29 juli 1970 te Atabong (hierna: de Kameroense rechtbankuitspraak). Voorts blijkt daaruit dat de geboorteakte waarschijnlijk echt is, maar dat het Bureau Documenten niet kan vaststellen of de geboorteakte bevoegd is opgemaakt, bevoegd is afgegeven en inhoudelijk juist is.
In de Kameroense rechtbankuitspraak worden gegevens over de identiteit van [appellant], waaronder zijn geboortegegevens, vastgesteld. Blijkens de Kameroense rechtbankuitspraak is deze vaststelling gebaseerd op een schriftelijke aangifte van [aangever], 60 jaar oud, verder op onder ede verkregen bewijs van de getuigen [getuige 1], 49 jaar oud en [getuige 2], 45 jaar oud, en voorts op een document met het kenmerk FLAT N° MJ/PRM/516/2013 van 28 november 2013.
Naar aanleiding van de legalisatie van de geboorteakte door de Nederlandse ambassade te Cotonou heeft het college bij deze ambassade een zogenoemd vragenformulier openbare akten (hierna: het vragenformulier) opgevraagd. De door de ambassade op het vragenformulier vermelde antwoorden vermelden dat de Kameroense rechtbankuitspraak is gebaseerd op verklaringen van getuigen die ten tijde van de geboorte van [appellant] vijf onderscheidenlijk één jaar oud waren, hetgeen strijdig is met artikel 24, eerste lid, van de 'Civil status registration law' dat onder meer bepaalt: "The court seized of the application under the above conditions must before any decision is taken ensure that the witnesses presented by the applicant are likely either to have been actually present at the birth, marriage or death they are attesting to, or to furnish proof of the same." Op het vragenformulier is voorts vermeld dat de Kameroense rechtbankuitspraak de reden van de aangifte noch het bewijs van de feiten vermeldt.
Het besluit van 7 mei 2015
3. In het besluit van 7 mei 2015 verwijst het college voor de aan dit besluit ten grondslag liggende motivering naar de inhoud van een memo van het college van 14 april 2015. Blijkens deze memo heeft het college zich onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 22 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3789, op het standpunt gesteld dat de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de Kameroense rechtbankuitspraak, omdat deze, naar objectieve maatstaven gemeten, niet op betrouwbare gegevens is gebaseerd. Het college heeft daarbij gewezen op de leeftijd van de getuigen 1 en 2 ten tijde van de geboorte van [appellant] en op de omstandigheid dat [appellant] noch enig schriftelijk bewijs van de door de getuigen 1 en 2 afgelegde verklaringen noch voormeld document van 28 november 2013 heeft overgelegd. Aangezien de geboorteakte inhoudelijk op de Kameroense rechtbankuitspraak is gebaseerd, mag de geboorteakte, ingevolge artikel 2.10, tweede lid, van de Wet brp, niet als brondocument in de brp worden geregistreerd, aldus het college.
De aangevallen uitspraak
4. De rechtbank heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 22 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2285, overwogen dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de Kameroense rechtbankuitspraak, naar objectieve maatstaven gemeten, niet op betrouwbare gegevens is gebaseerd. Gelet hierop heeft het college terecht geweigerd de geboorteakte, die naar aanleiding van de Kameroense rechtbankuitspraak is vervaardigd, als brondocument in de brp te registreren, aldus de rechtbank.
Het hoger beroep
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank hetgeen hiervoor onder 4 is weergegeven ten onrechte heeft overwogen. [appellant] voert daartoe aan dat de geboorteakte echt is bevonden en dat de daarop aangebrachte gegevens over zijn burgerlijke staat overeenkomen met de reeds in de brp geregistreerde gegevens.
5.1. In voormelde uitspraak van de Afdeling 22 juli 2015, waar de rechtbank naar heeft verwezen, wordt overwogen dat de wetgever een rangorde heeft aangegeven in de geschriften waaraan gegevens omtrent de burgerlijke staat mogen worden ontleend die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend. Aan een "lager" document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het tijdstip van inschrijving in redelijkheid geen "hoger" document kan worden overgelegd. Dit doet evenwel niet af aan de plicht van de burger om eventueel ook na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijke documenten te leveren (Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, blz. 126). Uit de memorie van toelichting bij de Wet brp volgt dat artikel 2.10, tweede lid, van de Wet brp onder meer ertoe strekt te voorkomen dat gegevens betreffende de burgerlijke staat in de brp worden opgenomen, indien bij het tot stand komen van het brondocument naar regels van Nederlands internationaal privaatrecht elementaire processuele regels niet in acht zijn genomen. Een van de eisen waaraan een buitenlandse rechterlijke uitspraak in dit verband moet voldoen, is dat deze er blijk van moet geven op - naar objectieve maatstaven gemeten - betrouwbare gegevens te zijn gebaseerd.
Uit voormelde uitspraak van de Afdeling van 22 oktober 2014, waar het college naar heeft verwezen, volgt dat registratie van een brondocument krachtens artikel 37, tweede lid, van de Wet gba - welke wet op 6 januari 2014 is vervangen door de Wet brp en welke bepaling hetzelfde luidt als artikel 2.10, tweede lid, van de Wet brp - moet worden geweigerd, indien de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van dat brondocument.
5.2. [appellant] heeft voormeld document van 28 november 2013 in hoger beroep als nader stuk ingediend. Dit document is, naar vermeld, door de autoriteiten in Kameroen, te weten de "state counsel", ter zake van de tardieve aangifte van de geboorte van [appellant] opgemaakt en bevat een opsomming van dezelfde identiteitsgegevens als vermeld in de Kameroense rechtbankuitspraak. Tevens vermeldt dit document dat onderzoek is verricht naar de getuigenissen van de aangever, 60 jaar oud, en de getuigen 1 en 2 en dat daarbij geen onregelmatigheden zijn geconstateerd. Verder heeft [appellant] in hoger beroep drie, naar vermeld, in december 2015 door de aangever en de getuigen 1 en 2 onder ede afgelegde verklaringen als nadere stukken ingediend. De aangever verklaart daarin onder meer dat hij 72 jaar oud is, dat hij een traditionele leider is van Bekoko en Atabong, dat [appellant] zijn onderdaan is en dat hij zich levendig kan herinneren dat hij ergens in het jaar 2013 met een neef van [appellant], getuige 1, naar de "state counsel" is gegaan. Uit deze verklaring blijkt niet dat de aangever ten tijde van de geboorte van [appellant] reeds een leider als voormeld was en evenmin dat hij zich op grond van eigen waarnemingen kan herinneren op welke dag [appellant] is geboren. Getuige 1 verklaart dat hij een neef is van [appellant] en getuige 2 verklaart dat hij een vriend is van [appellant] en dat hij en [appellant] elkaar sinds de Bakassi-crisis uit het oog zijn verloren. Voorts heeft [appellant] een schriftelijke verklaring van 26 oktober 2015 en een rapport van 11 december 2015, naar vermeld afkomstig van een gerechtssecretaris van voormelde rechtbank in Kameroen, waarin deze stelt dat de Kameroense rechtbankuitspraak op de juiste wijze tot stand is gekomen, overgelegd.
Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellant] te kennen gegeven dat de getuigen 1 en 2 voorafgaand aan de Kameroense rechtbankuitspraak alleen hebben verklaard dat de aangever een verklaring heeft afgelegd. Voorts heeft hij toen te kennen gegeven dat de getuigen 1 en 2 verder niets met hem van doen hebben.
5.3. Hoewel uit de Kameroense rechtbankuitspraak blijkt welke bewijsmiddelen aan de daarin vastgestelde identiteitsgegevens van [appellant] ten grondslag liggen, blijkt daaruit niet welk bewijs daarin is vervat, zodat de Kameroense rechtbankuitspraak er geen blijk van geeft dat deze - naar objectieve maatstaven gemeten - op betrouwbare gegevens is gebaseerd. De door [appellant] in hoger beroep ingediende nadere stukken en de door hem ter zitting gegeven toelichting geven daarvan evenmin blijk. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college terecht heeft geweigerd de geboorteakte als brondocument in de brp te registreren. De Nederlandse openbare orde verzet zich niet alleen tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de Kameroense rechtbankuitspraak. Zij verzet zich eveneens tevens tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de geboorteakte, omdat deze uitsluitend op de Kameroense rechtbankuitspraak is gebaseerd. De enkele omstandigheid dat de in de geboorteakte vermelde gegevens overeenkomen met de in de brp opgenomen gegevens over de burgerlijke staat van [appellant], welke gegevens uitsluitend zijn gebaseerd op een door [appellant] afgelegde verklaring als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet brp, maakt niet dat de geboorteakte - naar objectieve maatstaven gemeten - op betrouwbare gegevens is gebaseerd. De ter zitting van de Afdeling aan de orde gestelde uitspraak van de Afdeling van 20 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3087, kan hieraan niet afdoen. Het in die uitspraak gegeven oordeel over een weigering een door een bevoegde instantie afgegeven en authentiek bevonden geboorteakte te registreren, ziet immers niet de vraag of de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen registratie van die geboorteakte.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Robben
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2016
610.