ECLI:NL:RVS:2016:2404

Raad van State

Datum uitspraak
7 september 2016
Publicatiedatum
7 september 2016
Zaaknummer
201508777/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldhulpverleningstraject en verplichting financieel beheer

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 20 oktober 2015 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Oss had op 29 januari 2015 besloten om het schuldhulpverleningstraject van [appellant] te beëindigen, omdat hij zich niet hield aan de voorwaarden van de schuldhulpverleningsovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat het college het recht had om financieel beheer als verplicht onderdeel van het schuldhulpverleningstraject te stellen, en dat de beëindiging van de hulpverlening gerechtvaardigd was.

[appellant] had in februari 2014 een aanvraag voor schuldregeling ingediend en een overeenkomst tot schuldbemiddeling ondertekend. Echter, hij weigerde een contract voor financieel beheer te ondertekenen, wat leidde tot de beëindiging van het traject door de gemeente. In hoger beroep betoogde [appellant] dat er geen verplichting tot financieel beheer in de overeenkomst stond en dat het college onzorgvuldig had gehandeld. De Raad van State oordeelde dat het college in redelijkheid kon besluiten om de schuldhulpverlening te beëindigen, omdat [appellant] zich niet aan de voorwaarden had gehouden.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college het beleid om financieel beheer te eisen, mocht voeren. De enkele omstandigheid dat dit niet meer verplicht was volgens de NVVK-gedragscode, gaf geen grond voor het oordeel dat het college onredelijk handelde. De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak.

Uitspraak

201508777/1/A2.
Datum uitspraak: 7 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Ravenstein, gemeente Oss,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 oktober 2015 in zaak nr. 15/1001 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Oss.
Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2015 heeft het college het schuldhulpverleningstraject van [appellant] beëindigd.
Bij besluit van 27 maart 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 oktober 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.J.B.C. Maton, advocaat te 's-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door M.A.H. Kastelijn en P. van Haandel, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Achtergrond
1. [appellant] heeft op 17 februari 2014 bij PLANgroep een aanvraag schuldregeling ingediend. Op 25 maart 2014 heeft hij een overeenkomst tot schuldbemiddeling ondertekend. Bij brief van 13 januari 2015 heeft PLANgroep te kennen gegeven dat het is gelukt met alle schuldeisers tot een regeling te komen. Op 19 januari 2015 is hij bij PLANgroep verschenen, omdat hij was uitgenodigd het contract voor financieel beheer te ondertekenen. Tijdens dit gesprek heeft hij te kennen gegeven dat hij dit contract niet wil ondertekenen. Dit is voor de gemeente aanleiding geweest het traject voor schuldhulpverlening te beëindigen, omdat [appellant] zich niet houdt aan de aan de schuldhulpverleningsovereenkomst verbonden voorwaarden. [appellant] is het daar niet mee eens.
De aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft overwogen dat het college als beleid mag voeren dat financieel beheer een verplicht onderdeel is van het minnelijke traject inzake schuldhulpverlening en dat van financieel beheer alleen wordt afgezien als een bewindvoerder is aangesteld. Dat de NVVK-gedragscode niet meer verplicht tot financieel beheer, betekent niet dat het college deze eis niet mag stellen. De rechtbank begrijpt de in de overeenkomst, ter uitvoering van voornoemd beleid, opgenomen voorwaarden aldus, dat [appellant] zijn volledige inkomen moest overmaken naar de schuldhulp verlenende instelling en dat financieel beheer van toepassing is tenzij een bewindvoerder is aangesteld. Deze voorwaarde is ook met hem besproken en bovendien terug te vinden onder punt 3 van de in zijn aanvraagformulier opgenomen toelichting, aldus de rechtbank. Nu [appellant] zich niet heeft gehouden aan deze voorwaarde, heeft het college in redelijkheid kunnen besluiten de schuldhulpverlening te beëindigen.
De gronden
3. [appellant] klaagt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat nergens in de overeenkomst of de algemene voorwaarden staat dat financieel beheer verplicht is. In eerste instantie vond ook geen financieel beheer plaats, omdat nog beslag lag op zijn inkomen. Hij wijst er voorts op dat het onderdeel over financieel beheer niet meer is opgenomen in de gedragscode van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (hierna: de NVVK) die geldt vanaf 23 mei 2014. Dat er een verplichting van financieel beheer zou zijn, kon [appellant] ook niet blijken uit de overige correspondentie met de schuldeisers inzake zijn schuldregeling. Daarbij komt dat er geen reden is om aan te nemen dat hij de gelden boven het vrij te laten bedrag niet zou overmaken. Hij heeft zich aan alle voorwaarden gehouden. Hij wijst er voorts op dat hij geen financieel beheer wil, omdat hij niet wil dat zijn werkgever ziet dat hij in de minnelijke schuldsanering zit. Tenslotte betoogt hij dat het college - gelet op hetgeen hij naar voren heeft gebracht - onzorgvuldig te werk is gegaan.
De regels
3.1. Volgens artikel 4, tweede lid, van de beleidsregels van de gemeente Oss "Toelating tot de schuldhulpverlening" is verzoeker verplicht om alle medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is gedurende de aanvraagperiode en tijdens het schuldhulpverleningstraject. De medewerking bestaat onder andere uit het nakomen van afspraken en het zich houden aan de bepalingen van de schuldregelingsovereenkomst.
Volgens artikel 5, eerste lid, kan het college, indien verzoeker niet of in onvoldoende mate zijn verplichtingen nakomt zoals neergelegd in artikel 4, tweede lid, besluiten de schuldhulpverlening te beëindigen.
Beoordeling
3.2. Het college heeft toegelicht dat als beleid wordt gehanteerd dat altijd financieel beheer wordt uitgevoerd bij een schuldregeling. De enige uitzondering hierop betreft de situatie waarin een bewindvoerder reserveert voor de regeling. Op deze wijze is reservering voor en betaling van de schuldeisers gegarandeerd, hetgeen in het belang is van zowel de schuldeiser als de schuldenaar. Bovendien betrekken schuldeisers een zodanige garantie bij hun beslissing om al dan niet in te stemmen met het voorstel tot schuldregeling, aldus het college.
De enkele omstandigheid dat het onderdeel over financieel beheer thans niet meer is opgenomen in de gedragscode van de NVVK geeft geen grond voor het oordeel dat het college dit beleid niet mocht voeren of dat het beleid onredelijk is.
Gelet op de toelichting onder punt 3 bij zijn aanvraag schuldregeling kon het voor [appellant], anders dan hij betoogt, duidelijk zijn dat financieel beheer verplicht was bij deelname aan de schuldregeling.
Dat [appellant] van goede wil is, wordt niet betwist door het college, maar het college hoefde hierin geen grond te zien om van voornoemd beleid af te wijken. De omstandigheid dat hij niet wilde dat zijn werkgever zou zien dat sprake was van financieel beheer, geeft geen grond voor een ander oordeel. Daartoe is redengevend dat het college onbetwist heeft betoogd dat [appellant] ten tijde van belang niet werkte en dat - zoals het college ter zitting van de Afdeling heeft toegelicht - het rekeningnummer bij financieel beheer op naam staat van de betrokken klant waardoor voor derden niet zichtbaar is dat deze klant deelneemt aan een schuldregeling.
Gelet op het voorgaande bestaat evenmin grond voor het oordeel dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld.
3.3. Het betoog van [appellant] faalt.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Verheij w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2016
480.