201600480/1/A2.
Datum uitspraak: 7 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) van 17 december 2015 in zaak nrs. 15/5375 en 15/5632 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 10 oktober 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitieve berekening van de huurtoeslag van [appellant] voor het jaar 2012 herzien en vastgesteld op € 1.771,00 en een bedrag van € 1.577,00 aan teveel ontvangen toeslag teruggevorderd.
Bij besluit van 23 november 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2016, waar [appellant] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, werkzaam bij de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 5 februari 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] een voorschot huurtoeslag voor het jaar 2012 toegekend van € 1.687,00. Bij de definitieve berekening is gebleken dat het voorschot is gebaseerd op een hoger verzamelinkomen als gevolg waarvan een te laag voorschot is uitgekeerd. De huurtoeslag is daarom bij besluit van 3 augustus 2013 door de Belastingdienst/Toeslagen vastgesteld op € 3.348,00 en [appellant] is een bedrag van € 1.666,00 toegekend. Bij besluit van 10 oktober 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitieve berekening herzien en het recht op huurtoeslag vastgesteld op € 1.771,00 en een bedrag van € 1.577,00 teruggevorderd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat uit de aangifte over het toeslagjaar 2012 is gebleken dat [appellant] in 2012 ook buitenlands inkomen uit een vroegere dienstbetrekking heeft genoten, zodat bij de vaststelling van de huurtoeslag dient te worden uitgegaan van een hoger verzamelinkomen.
2. De rechtbank heeft geoordeeld, voor zover thans van belang, dat de Belastingdienst/Toeslagen bevoegd was om de eerder vastgestelde definitieve berekening van de huurtoeslag te herzien, omdat er sprake was van een wijziging van het verzamelinkomen als gevolg waarvan een te hoog bedrag aan huurtoeslag was uitgekeerd. De herziening is aldus niet in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, aldus de rechtbank.
3. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht) is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) geldt deze wet voor inkomensafhankelijke regelingen.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, wordt ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, is het toetsingsinkomen: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
Ingevolge het tweede lid wordt niet in Nederland belastbaar inkomen, zoals dat bij beschikking is vastgesteld, in aanvulling op het eerste lid mede als toetsingsinkomen in aanmerking genomen.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, herziet de Belastingdienst/Toeslagen, indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een wijziging van een inkomensgegeven of niet in Nederland belastbaar inkomen blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend, de tegemoetkoming met inachtneming van die wijziging.
Ingevolge het derde lid kan een herziening op grond van dit artikel leiden tot een uit te betalen bedrag doch ook tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt.
4. Het betoog van [appellant] dat artikel 26 van de Awir niet van toepassing is omdat het in het onderhavige geschil niet gaat om een voorschot maar om een definitieve berekening, kan niet slagen. Artikel 26 van de Awir ziet, zoals volgt uit de tekst van dit artikel, zowel op een herziening van een voorschot als op een herziening van een tegemoetkoming. In dit geval gaat het over de herziening van de definitieve berekening huurtoeslag 2012, dus over de herziening van een tegemoetkoming. Artikel 26 van de Awir is dan ook van toepassing. Dit betekent dat indien een herziening leidt tot een terug te vorderen bedrag, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd.
5. Over het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte niet op de excuses van de Belastingdienst/Toeslagen in de brief van 23 november 2015 is ingegaan, overweegt de Afdeling als volgt. In deze brief gericht aan de rechtbank heeft de dienst excuses gemaakt voor het uitblijven van het nemen van een besluit op bezwaar. Omdat de Belastingdienst/Toeslagen op 23 november 2015 een besluit op het gemaakte bezwaar van [appellant] heeft genomen, heeft de dienst zich in deze brief op het standpunt gesteld dat [appellant] geen procesbelang meer heeft en dat de dienst het griffierecht aan [appellant] zal vergoeden. Voor het geval de rechtbank hierover anders oordeelt, heeft de dienst zich op het standpunt gesteld dat [appellant] geen recht heeft op een hogere huurtoeslag 2012. In deze brief heeft de dienst dus zijn standpunt over de besluitvorming aan de rechtbank toegelicht. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn dat de duur van de bezwaarprocedure betekent dat sprake is van een onzorgvuldig besluit. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] rechtsmiddelen kon aanwenden tegen het niet tijdig nemen van een besluit en dat de redelijke termijn niet is geschonden. De rechtbank heeft dus procesbelang aangenomen en is op het betoog van [appellant] over de gang van zaken in de bezwaarprocedure ingegaan. Zij heeft hierin terecht geen aanleiding gezien om het besluit van 23 november 2015 te vernietigen.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt, kort samengevat, dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen niet bevoegd was om de definitieve berekening van de huurtoeslag te herzien. De definitieve berekening dient te worden aangemerkt als een definitieve beschikking en niet als een voorlopige beschikking. Dit blijkt ook uit artikel 20, derde lid, van de Awir, waarin staat dat een definitieve beschikking een definitief karakter heeft. Aldus is de herziening in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel alsmede het vertrouwensbeginsel, aldus [appellant].
6.1. De Afdeling stelt vast dat het hoger beroep ziet op het toeslagjaar 2012 en niet op het toeslagjaar 2011. Het door [appellant] gestelde, dat hij dacht dat de desbetreffende overmaking, naar de Afdeling begrijpt de teveel ontvangen toeslag over 2012, betrekking had op het toeslagjaar 2011 en dat hij aldus niets hoeft terug te betalen aangezien hij als ingezetene recht heeft op toeslag over 2011, valt daarom buiten het bereik van deze procedure.
6.2. Tussen partijen is in geschil of de Belastingdienst/Toeslagen bevoegd was om de definitieve berekening van de huurtoeslag te herzien.
Op grond van artikel 20, eerste lid, van de Awir herziet de Belastingdienst/Toeslagen de toegekende tegemoetkoming indien naar aanleiding van een wijziging van een inkomensgegeven of niet in Nederland belastbaar inkomen vast komt te staan dat een te hoge tegemoetkoming is toegekend. Het betoog van [appellant], dat een definitieve berekening een definitief karakter heeft, hetgeen impliceert dat deze niet meer kan worden herzien, kan in het licht hiervan niet slagen. Daarom is de handhaving in bezwaar van de herziening niet in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel en kan een herziening op grond van artikel 20, derde lid, van de Awir resulteren in een terug te vorderen bedrag.
Over het betoog van [appellant], dat de herziening van de definitieve berekening in strijd is met het vertrouwensbeginsel, overweegt de Afdeling als volgt. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Niet is gebleken dat dit het geval is, zodat reeds gelet hierop het betoog van [appellant] faalt.
Nu [appellant] de hoogte van het verzamelinkomen niet heeft betwist, heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de definitieve berekening van de huurtoeslag diende te herzien. De dwingende tekst van artikel 20, eerste lid, van de Awir laat geen ruimte dit achterwege te laten. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de definitieve berekening huurtoeslag op een te hoog bedrag was vastgesteld. Dit betekent dat [appellant], na eerst € 1.666,00 te hebben ontvangen, € 1.577,00 moet terugbetalen. Anders dan [appellant] betoogt, is de rechtbank hieraan niet voorbij gegaan.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Vlasblom w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2016
85-834.