201509153/1/R4.
Datum uitspraak: 7 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Molenaarsgraaf, gemeente Molenwaard,
en
de raad van de gemeente Molenwaard,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 september 2015, nr. 435798, heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Graafstroom, 3de herziening reparatie" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2016, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J.R. van Manen, advocaat te Gorinchem, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.S. Kip en mr. J.P.J. Kreeft, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] gehoord.
Overwegingen
Voorgeschiedenis
1. [appellante] en [belanghebbende] hebben reeds sinds 2005 een verschil van mening over het gebruik dat [appellante] maakt van het perceel [locatie 1]-[locatie 2] dat aan [appellante] toebehoort. [appellante] gebruikte zijn perceel voor de uitoefening van zijn loonwerkbedrijf. In dit kader verleende hij diensten zowel aan agrarische bedrijven als aan niet-agrarische bedrijven, zoals aannemers, projectontwikkelaars en particulieren. [belanghebbende] was van mening dat dit gebruik in strijd was met het geldende bestemmingsplan en dat hij van dit gebruik nadeel ondervond. Daarom had hij het college van burgemeester en wethouders van de toenmalige gemeente Graafstroom verzocht om handhavend op te treden tegen dit gebruik. Na diverse besluiten hierover van het college en twee uitspraken van de rechtbank Dordrecht, heeft de Afdeling in twee uitspraken over de geschillen beslist. Dit zijn de uitspraak van 1 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX3264, en van 19 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:504. In deze uitspraken heeft de Afdeling vastgesteld dat het gebruik dat [appellante] van zijn perceel maakte ten behoeve van zijn loon- en verhuurbedrijf in strijd is met de ter plaatse geldende subbestemming "Agrarische Loon- en Verhuurbedrijven (Al)", omdat het aan niet-agrarische bedrijven diensten verleent. Voorts heeft de Afdeling uitgemaakt dat de loods mede ten behoeve van het loon- en verhuurbedrijf wordt gebruikt en ten onrechte zonder bouwvergunning is vergroot. Uiteindelijk gelastte het college [appellante] onder het opleggen van een dwangsom het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het perceel te staken. De Afdeling overwoog verder dat het college ten onrechte heeft besloten niet handhavend op te treden tegen de uitbreiding van de loods.
2. In het geldende bestemmingsplan "Buitengebied", dat op 25 januari 2010 is vastgesteld, wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds agrarische loonbedrijven en anderzijds overige loonbedrijven. In het ontwerp van het voorliggende plan heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Molenwaard de raad voorgesteld om geen onderscheid meer te maken tussen deze bedrijven.
Inhoudelijk
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
4. [appellante] heeft bezwaren tegen het plan omdat het vindt dat in de planregels niet duidelijk tot uitdrukking is gebracht dat de activiteiten van een loon(werk)bedrijf zijn diensten zowel op agrarisch als op niet-agrarisch gebruik mag richten. In dit verband wijst het erop dat het bedrijf het eens is met de toelichting op het plan waarin in paragraaf 2.52 staat dat de bedrijfsvoering van loonbedrijven in de huidige tijd niet meer strikt te scheiden is in agrarische loonbedrijven enerzijds en overige loonbedrijven anderzijds. In het ontwerp is er daarom volgens hem terecht voor gekozen om in het plan niet meer de benaming "agrarisch loonbedrijf" te gebruiken maar de term "loonbedrijf". Volgens [appellante] zijn de planregels niet in overeenstemming met de plantoelichting en de reactie op de ingebrachte zienswijzen. [appellante] wil dat in het plan wordt opgenomen dat loonbedrijven alle in hun bedrijf voorkomende loonwerkzaamheden in de meest brede zin mogen uitoefenen.
4.1. Bij de voorbereiding van het plan heeft het college de raad voorgesteld de benaming "agrarisch loonbedrijf" niet meer te gebruiken, maar in plaats hiervan de term "loonbedrijf" te hanteren. Voor deze term was in het ontwerp van het plan een nieuwe omschrijving opgenomen die onder meer ook weg- en waterbouwactiviteiten omvatte. Bij de vaststelling van het plan heeft de raad echter een amendement aangenomen dat erop neerkomt dat de raad het voorstel van het college niet overneemt en dat de regeling uit het vorige plan op dit onderdeel niet wordt gewijzigd. Het amendement wordt aldus toegelicht dat de consequenties van de door het college voorgestelde wijziging nu niet kunnen worden overzien en dat de discussie hierover bij de vaststelling van het toekomstige paraplu-bestemmingsplan buitengebied Molenwaard dient te worden gevoerd.
4.2. De Afdeling overweegt dat de raad bij het opstellen van het plan de relevante feiten dient vast te stellen en de nodige kennis dient te vergaren over de af te wegen belangen. Dit betekent dat de raad zich op de hoogte dient te stellen van de aard en omvang van bestaand gebruik, zodat een keuze gemaakt kan worden of, en zo ja welke regeling met betrekking tot het gebruik in het plan wordt opgenomen. Mede gelet op de in 1 weergegeven voorgeschiedenis, had het op de weg van de raad gelegen om de voor de vaststelling van het plan benodigde informatie te verkrijgen om de consequenties van een verruiming van de begripsomschrijving in beeld te krijgen. Dit is niet gebeurd. Het besluit van de raad komt erop neer dat de beoordeling van de vraag of het door [appellante] beoogde gebruik van zijn perceel ruimtelijk aanvaardbaar is, wordt doorgeschoven naar het moment dat de besluitvorming plaatsvindt over het paraplu-bestemmingsplan. Dit is niet aanvaardbaar. Gelet hierop is het plan in zoverre niet voldoende zorgvuldig voorbereid.
4.3. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - loonwerkbedrijf" voor het perceel [locatie 2], is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
4.4. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor het vernietigde plandeel met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
Proceskosten
5. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Molenwaard van 15 september 2015, nr. 435798, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Graafstroom, 3de herziening reparatie", wat betreft het plandeel met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - loonwerkbedrijf" voor het perceel [locatie 2];
III. draagt de raad van de gemeente Molenwaard op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen in zoverre een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Molenwaard tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Molenwaard aan [appellante] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2016
177.