201508754/1/A1 en 201508755/1/A1.
Datum uitspraak: 14 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Haarlem,
2. [appellant sub 2], wonend te Haarlem,
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2015 heeft het college locatie KON06 tussen de percelen [locatie 1] en [locatie 2] te Haarlem aangewezen voor de plaatsing van een ondergrondse afvalcontainer voor huishoudelijk restafval.
Bij besluiten van 27 oktober 2015 heeft het college de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hiertegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen deze besluiten hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
[appellant sub 1], [appellant sub 2] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 14 april 2016, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door A.T.M. van der Kuy, en [appellant sub 2] zijn verschenen. Daarbij is [appellant sub 2] (advocaat te Amsterdam) tevens als gemachtigde voor [appellant sub 1] opgetreden. Verder is het college, vertegenwoordigd door mr. Y.J.M. Pijnacker, mr. M. van der Riet-Fransen, mr. C. Laros-van der Jagt en P. Mollers, verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wonen beiden op korte afstand van de locatie KON06. Zij stellen dat deze locatie niet geschikt is voor plaatsing van een ondergrondse afvalcontainer en dat door de aanwijzing hun woon- en leefklimaat zal worden aangetast. Volgens hen zijn alternatieve locaties voorhanden die beter voldoen.
Kader voor aanwijzing locaties ondergrondse afvalcontainers
2. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 2009 van de gemeente Haarlem (hierna: Afvalstoffenverordening) kan het college aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Bij het aanwijzen van locaties heeft het college de randvoorwaarden, neergelegd in de nota "Procedure Invoering ondergrondse inzameling restafval" (hierna: de nota), gehanteerd. Deze randvoorwaarden zien op loopafstanden, bereikbaarheid, verkeersveiligheid, ondergrondse obstakels, parkeerplaatsen, bomen en inpassing in de openbare ruimte en overige ruimtelijke aspecten.
Situering locatie KON06
3. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het college onvoldoende nauwkeurig heeft aangegeven waar de locatie KON06 precies is gesitueerd.
3.1. Het in bezwaar gehandhaafde besluit van 28 mei 2015 is voorzien van een locatiekaart, waarop alle aangewezen locaties zijn aangegeven, en detailoverzichten, waarop de locaties afzonderlijk zijn ingetekend. Hiermee is de situering van locatie KON06 voldoende duidelijk gemaakt. Anders dan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] suggereren, is de locatie nadien niet aangepast of gewijzigd. Het betoog faalt.
Verlies parkeerruimte
4. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het college locatie KON06 niet in redelijkheid kon aanwijzen. Zij stellen dat de locatie niet in overeenstemming is met de in de nota vermelde randvoorwaarden. Daartoe voeren zij allereerst aan dat door de plaatsing van een afvalcontainer op de locatie, vanwege aanwezigheid van bomen aldaar, feitelijk twee parkeerplaatsen verloren zullen gaan, waardoor de parkeerdruk in de directe omgeving toeneemt. Volgens hen is de huidige parkeerdruk al dusdanig groot, dat het verlies van twee parkeerplaatsen niet in de directe omgeving kan worden opgevangen.
4.1. In de nota is vermeld dat in veel wijken in Haarlem een tekort aan parkeerplaatsen bestaat, en dat hiermee bij de locatiebepaling rekening moet worden gehouden. Bestaande parkeerplaatsen dienen zoveel als mogelijk behouden te blijven.
4.2. Het college stelt dat plaatsing van een afvalcontainer op de locatie KON06 leidt tot een verlies van ongeveer 2,5 m aan parkeerruimte en dat er geen andere mogelijkheid is dan het opheffen van deze parkeerruimte. Volgens het college biedt de directe omgeving voldoende parkeercapaciteit.
4.3. De container wordt voor een deel op het trottoir en voor een deel op de rijbaan van de Bos en Hovenstraat geplaatst en beslaat een ruimte met een lengte van ongeveer 2,5 m. Er zijn ter plaatse geen omlijnde parkeervakken. Dat betekent, zoals het college ook heeft overwogen, dat ongeveer 2,5 m aan parkeerruimte verloren gaat. De door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bedoelde bomen staan op het trottoir, zodat het college geen rekening behoefde te houden met het feit dat tussen die bomen, deels op het trottoir, niet langer kan worden geparkeerd. Verder ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het college dat in de directe omgeving voldoende parkeergelegenheid is om het verlies van 2,5 m aan parkeerruimte te kunnen opvangen. Gelet hierop is de aanwijzing van de locatie in zoverre in overeenstemming met de randvoorwaarde in de nota. Het college heeft in het verlies van parkeerruimte redelijkerwijs geen aanleiding hoeven te vinden om van de aanwijzing van de locatie af te zien.
Het betoog faalt.
Verkeersveiligheid
5. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen verder dat de aanwezigheid van een afvalcontainer op de locatie KON06 tot verkeersonveilige situaties leidt. Zij wijzen er op dat de Bos en Hovenstraat deel uitmaakt van een fietsroute van en naar school. Het opstellen van een leegwagen in de Bos en Hovenstraat kort achter de bocht vanaf het Oranjeplein, is voor fietsers die de Bos en Hovenstraat inrijden gevaarlijk. Ook auto's die ter plaatse stoppen om afval in de container te deponeren, kunnen voor die fietsers gevaar opleveren, aldus [appellant sub 1] en [appellant sub 2].
5.1. In de nota staat dat de afvalcontainer zowel voor de inzamelaar als voor de gebruiker op een veilige wijze moet kunnen worden bereikt. Voor de inzamelaar houdt dat ten minste in dat de container in alle rust geleegd moet kunnen worden zonder dat hierdoor een gevaarlijke verkeerssituatie ontstaat. Voor de gebruikers betekent dit dat zij hun afval naar de container moeten kunnen brengen zonder hiervoor verkeersonveilige handelingen te moeten verrichten.
5.2. Het college stelt dat de Bos en Hovenstraat weliswaar in de omgeving van twee scholen ligt en door fietsende scholieren wordt gebruikt, maar dat deze omstandigheden nog niet maken dat de aanwezigheid van een afvalcontainer leidt tot verkeersonveiligheid. Het legen van de container zal twee tot drie keer per week plaatsvinden en slechts enkele minuten duren. Indien de chauffeur van de leegwagen opmerkt dat het legen op bepaalde tijdstippen minder geschikt is, zal het tijdstip van het legen worden aangepast, aldus het college. Het college wijst verder op de ervaring die de chauffeurs hebben met het, ook op drukke verkeerspunten, legen van afvalcontainers. Verder bestaat volgens het college geen aanleiding om aan te nemen dat automobilisten die afval in de afvalcontainer deponeren een verkeersonveilige situatie zullen veroorzaken.
5.3. De enkele omstandigheid dat fietsende scholieren gebruik maken van de Bos en Hovenstraat maakt de verkeerssituatie ter plaatse niet zodanig afwijkend van die op andere wegen, dat het college vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid daarin aanleiding had moeten vinden om af te zien van aanwijzing van de locatie KON06. De Afdeling acht evenmin aannemelijk dat een opgestelde leegwagen tot een onaanvaardbare verkeerssituatie zal leiden. De bocht van het Oranjeplein naar de Bos en Hovenstraat is ruim en overzichtelijk; de leegwagen kan vanaf een voldoende afstand worden waargenomen. Verder kan ervan worden uitgegaan dat het afval gewoonlijk niet per auto, maar te voet wordt aangeboden. Gelet op het vorenstaande behoefde de verkeersveiligheid voor het college in redelijkheid geen beletsel te zijn de locatie aan te wijzen.
Het betoog faalt.
Ruimtelijke inpasbaarheid
6. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen verder dat plaatsing van een afvalcontainer op de locatie KON06 onevenredig afbreuk doet aan de beeldbepalende ligging van het als rijksmonument aangewezen pand Oranjestraat 1-5 in het als beschermd stadsgezicht aangewezen gebied. Het college heeft de ruimtelijke inpasbaarheid van de afvalcontainer met het oog op de monumentale waarden onvoldoende getoetst. Een verdergaande toetsing, als ware een omgevingsvergunning vereist, was aangewezen, aldus [appellant sub 1] en [appellant sub 2].
6.1. In de nota staat dat de situering van ondergrondse containers in beginsel moet passen binnen het straatbeeld, in het bijzonder indien het een historische omgeving of een architectonisch belangrijke locatie betreft.
6.2. De plaatsing van de ondergrondse afvalcontainer tast het rijksmonument zelf niet aan.
De container heeft bovengronds een geringe omvang en wordt, gezien vanaf het Oranjeplein, niet aan de voorzijde van het rijksmonument geplaatst, maar schuin achter de linkerzijgevel in de Bos en Hovenstraat. Gelet hierop wordt - zoals het college terecht heeft overwogen - geen afbreuk gedaan aan de beeldbepalende ligging van het rijksmonument.
Verder sluit de nota de plaatsing van een afvalcontainer binnen een beschermd stadsgezicht niet uit. Gelet op de omvang van de container heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het straatbeeld niet in betekenende mate wordt aangetast.
Gelet op het vorenstaande behoefde het college redelijkerwijs in zoverre geen aanleiding te vinden om af te zien van de aanwijzing van locatie KON06. Daarbij merkt de Afdeling op dat de wet noch de nota grondslag biedt voor een door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voorgestane toetsing van de ruimtelijke inpasbaarheid als ware een omgevingsvergunning vereist. Voor zover bij [appellant sub 1] en [appellant sub 2] de indruk is gewekt dat wél een omgevingsvergunning is vereist, kan dat evenmin leiden tot de plicht voor het college een zodanige toetsing uit te voeren.
Het betoog faalt.
Zichtlijnen
7. [appellant sub 2] betoogt dat het college heeft miskend dat de locatie zich volledig binnen de zichtlijn vanuit zijn woonkamer aan [locatie 2] bevindt. Hij betwist dat het zicht op de locatie wordt weggenomen door begroeiing in zijn tuin. [appellant sub 1] betoogt dat hij iedere keer dat hij zijn tuin verlaat zal worden geconfronteerd met de afvalcontainer.
7.1. In de nota is ten aanzien van de inpassing in de openbare ruimte en overige ruimtelijke aspecten het volgende vermeld.
"Bij het uitzoeken van locaties moet rekening worden gehouden met objecten in de openbare ruimte, die niet onder een van de andere in de nota genoemde randvoorwaarden vallen. De containers worden bijvoorbeeld zoveel mogelijk buiten eventuele zichtlijnen met woningen geplaatst, maar dit zal niet altijd mogelijk zijn. Het algemeen belang gaat ook hier uiteindelijk voor op het individuele belang. Met betrekking tot de afstand tussen een container en de gevel (lees: voorzijde!) van een woning wordt in ieder geval een minimumafstand gehanteerd van drie meter. Voor andere zijden van een woning geldt dat de minimumafstand minder dan drie meter kan bedragen, bijvoorbeeld als er geen (direct) uitzicht op de container is. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een blinde muur."
7.2. Vaststaat dat de locatie KON06 op meer dan 3 m is gesitueerd van de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2], zodat aan de in de nota genoemde minimumafstanden wordt voldaan. Voor zover vanuit de woning van [appellant sub 2] zicht op de locatie bestaat, leidt dat er niet toe dat de randvoorwaarden zich tegen de aanwijzing van de locatie verzetten. Hetzelfde geldt voor de zichtbaarheid van de afvalcontainer vanaf de straat.
Het betoog faalt.
Beperking bouwmogelijkheden
8. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de plaatsing van een afvalcontainer op locatie KON06 de bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan doorkruist. Daartoe voeren zij aan dat op het perceel direct achter de locatie een woonbestemming geldt; de plaatsing van de afvalcontainer kan leiden tot beperking van bestaande bouwmogelijkheden.
8.1. Niet in geschil is dat voor het bedoelde perceel geen concrete bouwplannen bestaan die door plaatsing van de ondergrondse afvalcontainer kunnen worden doorkruist. Reeds daarom heeft het college geen aanleiding behoeven te vinden om de gevolgen voor bouwmogelijkheden op dat perceel in zijn beoordeling te betrekken.
Het betoog faalt.
Zwerfafval
9. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat moet worden gevreesd dat de afvalcontainer zwerfafval aantrekt, waarop meeuwen en ongedierte afkomen.
9.1. Zwerfafval ontstaat door het niet op de juiste wijze ter inzameling aanbieden van afval. Dit betreft een aspect van handhaving, hetgeen in deze procedure niet aan de orde is.
Het betoog faalt.
Alternatieven
10. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat twee alternatieve locaties voorhanden zijn die de voorkeur verdienen boven locatie KON06. Het betreft de locatie tussen de percelen Zomerluststraat 24 en Oranjeplein 26 en de locatie aan de rand van het Oranjeplein ter hoogte van de Prinsessestraat. Daarnaast bestaat nog de mogelijkheid een extra container te plaatsen op de Prinsessekade in combinatie met een van de alternatieven.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] betwisten het standpunt van het college dat de loopafstand vanaf verschillende percelen tot de alternatieve locaties meer dan 125 m bedraagt. Volgens Google Maps bedraagt deze minder dan 125 m. Indien niettemin moet worden uitgegaan van de door het college gemeten afstanden, had het college moeten onderzoeken of een overschrijding van de afstandseis van 125 m met toepassing van artikel 5, zevende lid, van de Afvalstoffenverordening kon worden toegestaan, aldus [appellant sub 1] en [appellant sub 2].
10.1. Ingevolge artikel 5, zevende lid, eerste volzin, van de Afvalstoffenverordening mag de loopafstand maximaal 125 m bedragen.
Ingevolge de tweede volzin kan het college in bijzondere gevallen, zoals praktische belemmeringen in verband met de verkeersveiligheid, de bereikbaarheid van de inzamelvoorziening voor het inzamelvoertuig, de aanwezigheid van kabels en leidingen en andere objecten in de openbare ruimte, besluiten dat de afstand meer dan 125 m bedraagt.
In de nota is als randvoorwaarde opgenomen dat de loopafstand tussen de grens van een op de containerlocatie aan te sluiten perceel en de ondergrondse container telkens maximaal 75 m bedraagt. Slechts in een beperkt aantal gevallen kan hierop een uitzondering worden gemaakt. De oprekking van de loopafstand van 75 m naar 125 m kan alleen plaats vinden indien dit een algemeen belang betreft, aldus de nota.
10.2. Het college heeft als bijlage bij het verweerschrift kaarten overgelegd waarop de loopafstanden tot de alternatieve locaties zijn ingetekend. Het college heeft toegelicht dat de metingen zijn uitgevoerd met behulp van het programma "Stroomlijn", dat is gebaseerd op de Basisregistratie Grootschalige Topografie. Daarin is de openbare ruimte gedetailleerd weergegeven, zodat wordt uitgegaan van reële looplijnen met inachtneming van alle relevante omstandigheden, aldus het college. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben gesteld geen aanleiding voor het oordeel dat het college dit programma niet heeft mogen hanteren. Dat de uitkomsten van een berekening met Google Maps niet identiek zijn, maakt niet dat de berekeningen met het programma "Stroomlijn" niet representatief zijn te achten.
Uit de overgelegde kaarten blijkt dat de loopafstand van een aantal percelen tot de alternatieve locaties meer dan 125 m bedraagt. Dit betekent dat plaatsing van een ondergrondse container op (een van) de alternatieve locaties in strijd zou zijn met de door het college gehanteerde randvoorwaarden. Reeds hierom kon het college in redelijkheid de voorkeur geven aan locatie KON06, die op zich wel aan de randvoorwaarden voldoet. Het college behoefde dan ook geen nader onderzoek te doen naar de in artikel 5 van de Afvalstoffenverordening neergelegde mogelijkheid om af te wijken van de maximale afstand van 125 m. Overigens heeft het college in verweer zich terecht op het standpunt gesteld dat van bijzondere gevallen, als bedoeld in artikel 5, hier geen sprake is. Verder heeft het college in redelijkheid kunnen afzien van het plaatsen van een extra container in combinatie met een van de alternatieven, gelet op de kosten daarvan en op het feit dat de locatie KON06, zoals eerder overwogen, aan de randvoorwaarden voldoet. Gelet op het vorenstaande kan in het midden blijven in hoeverre overige omstandigheden zich tevens tegen aanwijzing van een van de alternatieve locaties verzetten.
Het betoog faalt.
11. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het college zich vooringenomen heeft getoond door geen of onvoldoende onderzoek te doen naar de voorgestelde en andere alternatieven.
11.1. Dit betoog faalt. Zoals onder 10 is overwogen behoefde het college geen nader onderzoek te doen naar de voorgestelde alternatieven. Evenmin is het college gehouden alle mogelijke alternatieven te onderzoeken. Verder heeft het college bij de aanwijzing van locatie KON06 zijn in de nota neergelegde beleid gevolgd. Vooringenomenheid acht de Afdeling niet aangetoond.
12. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen voorts dat het college, door de locatie KON06 in bezwaar te handhaven, in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel. Daartoe wijzen zij op locatie KON07, die het college heeft gewijzigd naar aanleiding van daartegen ingebrachte bezwaren die van vergelijkbare strekking zijn als de bezwaren die [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen locatie KON06 hebben ingebracht.
12.1. Dit betoog faalt eveneens. Voor de oorspronkelijke locatie KON07 was - anders dan voor locatie KON06 - een alternatief voorhanden dat naar het oordeel van het college geschikter was. Van gelijke gevallen was dan ook geen sprake.
Slotoverwegingen
13. De beroepen zijn ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2016
190-727.