201606370/1/R2.
Datum uitspraak: 2 september 2016 AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen: de coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (hierna: Mob), gevestigd te Nijmegen,
verzoekster, en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder. Openbare zitting gehouden op 2 september 2016 om 14:30 uur. Tegenwoordig:
Staatsraad mr. TH. C. van Sloten voorzieningenrechter Griffier: mr. M. Scheele Verschenen:
Mob, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten;
het college, vertegenwoordigd door H. de Vries, bijgestaan door mr. C.C. Los, en drs. R.E. Kuil;
At Events en Live Life Productions, beide vertegenwoordigd door mr. G.C.W. van der Feltz, advocaat te Den Haag, bijgestaan door ir. D.J. Sietses en A.G.D. Touw. Het verzoek richt zich tegen het besluit van het college van 17 augustus 2016, waarbij het verzoek van Mob om preventief handhavend op te treden tegen het evenement "Live on the beach 2016" op 9 en 10 september 2016 op het Noorderstrand te Scheveningen wegens een overtreding van de vergunningplicht op grond van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) is afgewezen. Tegen dit besluit heeft Mob bezwaar ingediend. Hangende de behandeling van het bezwaar is een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Op 2 september 2016 is een machtiging door de voorzieningenrechter ontvangen voor het optreden van mr. V. Wösten namens Mob. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Daartoe overweegt hij het volgende. 1. Verzocht is om preventief handhavend op te treden tegen het evenement. Ingevolge artikel 5:7 van de Awb kan een herstelsanctie worden opgelegd zodra het gevaar voor de overtreding klaarblijkelijk dreigt. Hiertoe dient er sprake te zijn van een gevaar van een overtreding die met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal plaatsvinden. De voorzieningenrechter heeft uitsluitend de gevolgen van het aan de orde zijnde evenement in dit voorlopige oordeel betrokken. Voor zover daartoe aanleiding bestaat, dient het college bij de behandeling van het bezwaarschrift acht te slaan op eventuele cumulatie van gevolgen met andere (hier op volgende) evenementen. Een voortvarende behandeling van het bezwaar is daarom aangewezen, teneinde de beslissing ten gronde te kunnen toetsen indien daar behoefte aan is. 2. Gesteld is dat overtreding van artikel 19d van de Nbw 1998 zal plaatsvinden. Ingevolge dit artikel is het verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. 3. Ten aanzien van de vergunningplicht in verband met het Natura 2000-gebied Westduinpark en Wapenveld dat op ongeveer 500 meter van de evenementenlocatie ligt, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Ingevolge artikel 19d, tweede lid, van de Nbw 1998 is het verbod, bedoeld in het eerste lid, niet van toepassing op het realiseren van projecten of het verrichten van andere handelingen overeenkomstig een beheerplan als bedoeld in de artikelen 19a of 19b. In het vastgestelde beheerplan voor dit Natura 2000-gebied kunnen evenementen buiten het gebied zonder Natuurbeschermingswetvergunning plaatsvinden indien voldaan wordt aan een aantal voorwaarden (paragraaf 9.4.2). Aan de genoemde voorwaarden wordt voldaan, zodat naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in zoverre een overtreding van de vergunningplicht van artikel 19d van de Nbw 1998 niet met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal plaatsvinden. Het voert in het kader van deze procedure te ver om een beoordeling van het beheerplan zelf te maken, zoals Mob ter zitting heeft verzocht. 4. Ten aanzien van de vergunningplicht in verband met het Natura 2000-gebied Meijendel en Berkheide dat op ongeveer 2500 meter van de evenementenlocatie ligt, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Ten aanzien van het criterium in artikel 19d van de Nbw 1998 dat het evenement de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kan verslechteren, is niet in geschil dat uitsluitend de stikstofdepositie als gevolg van de verkeersgeneratie van bezoekers aan het evenement in dit geval relevant is. Uit berekeningen met het programma AERIUS heeft het college geconcludeerd dat niet meer dan 0,03 mol stikstof per hectare op jaarbasis zal worden gedeponeerd op het gebied. In het aangevoerde ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding het standpunt van Mob te volgen dat het college zich niet op deze berekeningen kon baseren. Gelet op de duur van twee dagen van het evenement is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de berekende depositie zo gering dat in zoverre een overtreding van de vergunningplicht van artikel 19d niet met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal plaatsvinden. Ten aanzien van het criterium in artikel 19d van de Nbw 1998 dat het evenement een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Niet in geschil is dat uitsluitend de verstoring van de meervleermuis door geluid in dit geval relevant is. De gevolgen van het evenement voor de meervleermuis zijn beoordeeld in een akoestisch rapport en een ecologisch rapport. Hieruit volgt dat door het evenement maximaal een geluidsniveau op de rand van het gebied wordt bereikt van ten hoogste 47,7 dB(A) plus maximaal 6 dB(A) bij 63 Hz, waarbij het geluid afneemt bij hogere frequenties. Ter zitting is toegelicht dat de gehoorgrens van de meervleermuis niet beneden de 1000 Hz ligt. Hiermee is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aangetoond dat uitgesloten is dat het evenement een significant verstorend effect heeft voor de meervleermuis. Een overtreding van de vergunningplicht van artikel 19d zal in dit opzicht dan ook niet met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid plaatsvinden. 5. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. 6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier. w.g. Van Sloten w.g. Scheele
voorzieningenrechter griffier 723.