201601748/1/R2.
Datum uitspraak: 28 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Raamsdonk, gemeente Geertruidenberg,
2. [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg,
en
de raad van de gemeente Geertruidenberg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, 1e herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juli 2016, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. D. van de Weerdt, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. A. Vinkenborg, en de raad, vertegenwoordigd door I.H.M. Verploegen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn [belanghebbenden], bijgestaan door mr. M.J.C. Mol en C. Machielsen, ter zitting gehoord.
Overwegingen
1. Het bestemmingsplan "Buitengebied", dat bij besluit van 28 april 2011 is vastgesteld (hierna: "Buitengebied" (2011)), is in de uitspraak van de Afdeling van 24 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY1045, deels vernietigd. Naar aanleiding van deze uitspraak alsmede enkele andere geconstateerde verbeterpunten en recente ontwikkelingen is het plan "Buitengebied, 1e herziening" opgesteld. [appellant sub 1]
Gele en groene markering
2. [appellant sub 1] betoogt dat het plan onduidelijk is, nu de gele markering waarnaar in de artikelen 3 tot en met 29 van de planregels wordt verwezen, niet op de verbeelding zijn verwerkt. Ook de plantoelichting lijkt tegenstrijdige informatie te geven. Voorts is onduidelijk wat de status is van de groene markeringen in de planregels.
2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de zinsnede "geel gemarkeerde onderdelen" alleen betrekking heeft op de regels. Op de verbeelding wordt niet gewerkt met markeringen.
2.2. De Afdeling stelt vast dat op de verbeelding van voorliggend plan alleen bepaalde percelen zijn opgenomen. Het plangebied voor deze herziening is dan ook alleen van toepassing wat betreft de gronden van deze percelen. Hierover kan naar het oordeel van de Afdeling geen onduidelijkheid bestaan. Voor de overige gronden geldt het bestemmingsplan "Buitengebied" (2011).
In de planregels zijn delen tekst groen gemarkeerd en delen tekst doorgehaald, die geel gemarkeerd zijn. Bij elke bestemmingsplanregel staat de volgende tekst:
"Het bestemmingsplan "Buitengebied 1e herziening" heeft uitsluitend betrekking op de met een doorhaling en aanvulling in geel gemarkeerde onderdelen van de regels en onderdelen van de verbeelding. Het moederplan, zoals dat luidt voorafgaand aan het moment van vaststelling van onderhavig bestemmingsplan, blijft voor het overige van toepassing." Naar het oordeel van de Afdeling is voldoende duidelijk dat de nieuwe geldende tekst groen is gemarkeerd en dat de gele doorgehaalde markeringen de oude tekst bevat, die niet meer geldt. Verder heeft de raad terecht gesteld dat het geel markeren van de verbeelding niet plaatsvindt, nu dan niet meer inzichtelijk zou zijn welke bestemmingen de gronden hebben. Voor zover [appellant sub 1] stelt dat de plantoelichting onduidelijk is, overweegt de Afdeling dat dat deel van het plan niet juridisch bindend is. Het betoog faalt.
[locatie 1]
3. [appellant sub 1] heeft een tuincentrum aan de [locatie 1] en betoogt dat de raad ten onrechte in de planregels [locatie 1] heeft opgenomen, terwijl dit perceel geen onderdeel uitmaakt van dit plan.
3.1. De raad stelt terecht dat [locatie 1] overeenkomstig het vorige plan is opgenomen in de planregels, maar dat voor dit perceel geen gewijzigde regeling is opgenomen. Om die reden is dit deel van de Staat van detailhandelsbedrijven dan ook niet geel of groen gemarkeerd. Het betoog faalt.
Het perceel tussen [locatie 1] en [locatie 2]
4. [appellant sub 1], die met zijn tuincentrum naast het perceel tussen [locatie 1] en [locatie 2] te Raamsdonk is gevestigd, vreest voor zijn concurrentiepositie. Hij richt zich tegen de planregeling van dit perceel. Daartoe voert hij aan dat de raad ten onrechte voor dat perceel de gebruiksmogelijkheden heeft uitgebreid. In de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 november 2014, met zaaknrs. BRE 14/2862 en 14/6754 GEMWT, is bepaald dat alleen het telen en verkopen van kerstbomen het bestaande gebruik is, dat onder de bescherming van het overgangsrecht valt. Met de bestemming "Tuincentrum" wordt het telen van en verkopen van andere siergewassen dan kerstbomen mogelijk gemaakt en worden dus de gebruiksmogelijkheden uitgebreid, aldus [appellant sub 1]. De bestemming "Tuincentrum" uit het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied" (1997) berust volgens hem op een fout en kan derhalve niet als motivering dienen dat bestaande rechten zijn geconsolideerd. Voorts heeft het amendement uit 2011, waarmee het bestemmingsplan "Buitengebied "(2011) gewijzigd is en dat destijds niet zou zijn verwerkt, geen betrekking op de aanduiding "tuincentrum" zodat de verwijzing hiernaar evenmin het opnemen van meer gebruiksmogelijkheden kan rechtvaardigen.
Verder voert [appellant sub 1] aan dat de definitiebepaling van het begrip "tuincentrum" gelijk is gebleven in vergelijking met voorgaande plannen. In de toevoeging van het telen en verkopen van kerstbomen in de planregels ziet [appellant sub 1] een uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden. Het enkel verwijzen naar voornoemde uitspraak van de rechtbank van 27 november 2014 kan deze uitbreiding niet rechtvaardigen, aldus [appellant sub 1].
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in dit plan de bestaande rechten van het bestemmingsplan "Buitengebied" (1997) en het bestemmingsplan "Buitengebied" (2011) worden gerespecteerd. Door een omissie is een tuincentrum voor dit perceel echter niet in het ontwerpplan "Buitengebied" (2011) mogelijk gemaakt en is vervolgens ook het amendement waarbij besloten is dit gebruik wel toe te staan, niet verwerkt. Dat een tuincentrum geen bestaand recht is op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied" (1997) betwist de raad. Verder stelt de raad zich op het standpunt dat naar de uitspraak van de rechtbank van 27 november 2014 wordt verwezen voor zover daarmee duidelijk wordt welke activiteiten onder een tuincentrum kunnen worden gebracht.
4.2. In dit plan heeft het perceel de bestemming "Detailhandel" en de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - 2".
In artikel 1, lid 1.117, van de planregels staat dat onder een tuincentrum wordt verstaan een bedrijf dat is gericht op het telen en voornamelijk verkopen van planten en siergewassen, alsmede het verkopen en leveren van andere goederen en materialen voor het aanleggen, onderhouden en verfraaien van tuinen.
In artikel 10, lid 10.1.1, aanhef en onder a, staat dat de voor "Detailhandel" aangewezen gronden bestemd zijn voor detailhandel.
In lid 10.1.2, onder a, staat dat op de gronden met deze bestemming zijn overeenkomstig de aanduiding uitsluitend toegestaan de bedrijven in de navolgende Staat van detailhandelsbedrijven.
In artikel 10, lid 10.1.2, onder d, van de planregels staat dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - 2" parkeren op het eigen perceel dient plaats te vinden.
Bij de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel -2" voor het perceel tussen [locatie 1] en [locatie 2] staat dat is toegestaan een tuincentrum en het telen en verkopen van kerstbomen.
4.3. In het bestemmingplan "Buitengebied"(1997) had het perceel de bestemming "Tuincentrum".
In artikel 1, onder cc, van de voorschriften van dat plan staat dat onder een tuincentrum moet worden verstaan een bedrijf, dat (nagenoeg) volledig is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van siergewassen, alsmede op de verkoop hiervan en van andere goederen voor het inrichten van tuinen aan particulieren.
In artikel 9, eerste lid, staat dat gronden, aangewezen voor tuincentrum, als zodanig bestemd zijn, met de daarbij behorende bebouwing en voorzieningen.
4.4. In het plan "Buitengebied" (2011) had het perceel de bestemming "Detailhandel" en de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - 1". In het amendement behorende bij het besluit van 28 april 2011 staat dat de bestemming "Detailhandel/Tuincentrum" toegekend dient te worden. Dit is verwerkt door de bestemming "Detailhandel" en de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - 1" toe te kennen. De Afdeling stelt vast dat onder de Staat van detailhandelsbedrijven in artikel 10, lid 10.1.2, onder a, van de planregels het perceel gelegen tussen [locatie 1] en [locatie 2] niet wordt genoemd. Dit betekent dat het perceel, anders dan de raad had beoogd, het gebruik als tuincentrum niet als zodanig in dit plan heeft bestemd.
4.5. De Afdeling overweegt dat de raad het gebruik als tuincentrum voor dit perceel steeds aanvaardbaar heeft geacht en dat de raad beoogd heeft die bestemming voor dit perceel te handhaven. Dat in het bestemmingsplan "Buitengebied" (2011) door een omissie geen goede planregeling was opgenomen doet hieraan niet af. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat de bestemming "Tuincentrum" uit het bestemmingsplan "Buitengebied" (1997) onjuist is, heeft hij dat onvoldoende onderbouwd. Daarbij betrekt de Afdeling dat tegen deze bestemming destijds geen rechtsmiddelen zijn aangewend en deze bestemming onherroepelijk is. Verder kan de Afdeling deze stelling niet rijmen met de omstandigheid dat in het daarop volgende bestemmingsplan wederom een vergelijkbare bestemming was beoogd. Voorts overweegt de Afdeling dat, anders dan [appellant sub 1] veronderstelt, uit voornoemde uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant niet kan worden afgeleid dat alleen het telen en verkopen van kerstbomen is toegestaan. Weliswaar werd alleen dat gebruik beschermd door het overgangsrecht ten tijde van het bestemmingsplan "Buitengebied" (2011) en kon er niet handhavend worden opgetreden, maar dit betekent niet dat de raad niet in redelijkheid alle andere gewenste gebruiksmogelijkheden van het perceel uit voorheen geldende plannen als zodanig heeft mogen bestemmen. Vooral nu deze gebruiksmogelijkheden nog steeds aanvaardbaar worden geacht.
Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat met het opnemen van het telen en verkopen van kerstbomen gesproken kan worden van een uitbreiding van een gebruiksmogelijkheid overweegt de Afdeling als volgt. Uit de definitiebepaling van het begrip tuincentrum kan worden afgeleid dat het telen en verkopen van kerstbomen hieronder kan worden begrepen. Dit is overigens door [appellant sub 1] niet gemotiveerd betwist. Anders dan [appellant sub 1] stelt, wordt met het opnemen van het telen en verkopen van kerstbomen geen extra gebruiksmogelijkheid in het leven geroepen. De Afdeling acht het standpunt van de raad dat de toevoeging alleen ter verduidelijking dient, niet onredelijk. Het betoog faalt.
Parkeerplaatsen
5. [appellant sub 1] betoogt dat in het plan onvoldoende gewaarborgd is dat er voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd, nu dit pas beoordeeld wordt bij de omgevingsvergunning.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat er, gezien de beperkte omvang van de activiteiten, geen aanleiding is om een vlak voor het parkeren op te nemen. Op het perceel is voldoende ruimte en ingevolge de planregels is voldoende gewaarborgd dat er op eigen terrein geparkeerd wordt.
5.2. In artikel 32 van de planregels is een regeling opgenomen die bepaalt dat een bouwwerk niet kan worden gebouwd wanneer op het perceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden. Nu voorliggend perceel geen bouwvlak heeft, kan er geen bouwwerk gerealiseerd worden en is genoemde planregeling niet van toepassing.
De Afdeling stelt vast dat het perceel een beperkte omvang heeft en dat de gebruiksmogelijkheden beperkt zijn. Nu parkeren in dit plan op het gehele perceel mogelijk wordt gemaakt, heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om een nadere regeling op te nemen. Daarbij betrekt de Afdeling dat [appellant sub 1] ter zitting heeft verklaard dat de gestelde overlast zich voornamelijk beperkt tot twee weken in december. Voor zover [appellant sub 1] ter zitting heeft gesteld dat er ten onrechte wordt geparkeerd in de berm is dat een kwestie die door middel van verkeersbesluiten kan worden gereguleerd en gehandhaafd. Het betoog faalt.
Conclusie en proceskosten
6. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
[appellant sub 2]
8. [appellant sub 2] woont aan de [locatie 3] en richt zich tegen de planregeling van [locatie 4] te Raamsdonk. Daartoe voert hij aan dat met dit plan niet wordt voldaan aan hetgeen is bepaald in de uitspraak van de Afdeling van 24 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY1045. Hoewel de raad erkent dat de activiteiten die op het perceel plaatsvinden niet ondergeschikt zijn ten opzichte van het bestaande gebruik, is de planologische inpasbaarheid met de ruimtelijke onderbouwing niet gegeven. [appellant sub 2] betoogt dat hij ernstige geluidshinder ondervindt, in de zin van komende en vertrekkende bezoekers. Temeer nu de inrichting elke avond open mag blijven tot 1 uur ’s nachts en tot 90 personen per avond mag ontvangen. Ten onrechte is de raad ervan uitgegaan dat het perceel zich in gemengd gebied bevindt. Voorts betoogt [appellant sub 2] dat de toegekende bestemming zich niet verdraagt met de beleidsnota Gebiedsvisie Kerklaan in Balans, met name met de uitgangspunten dat schaalvergroting in het buitengebied niet is toegestaan, activiteiten niet mogen leiden tot een groter bezoekersaantal dan wel een verkeersaantrekkende werking mogen hebben en geen hogere omgevingsbelasting mogen hebben voor omwonenden.
[appellant sub 2] betoogt dat artikel 11, lid 11.4.2, onder b tot en met f, van de planregels in strijd is met voornoemde beleidsnota en uit het plan geschrapt dienen te worden.
8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit de ruimtelijke onderbouwing, waarvan ook een akoestisch onderzoek deel uitmaakt, volgt dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig zal worden aangetast. In het akoestisch onderzoek is rekening gehouden met de avond- en nachtperiode.
Verder stelt de raad dat ondanks dat de beleidsnota niet als afweging is betrokken bij dit plan, dit plan in overeenstemming is met die nota.
Met artikel 11, lid 11.4.2 van de planregels is volgens de raad beoogd de activiteiten te beperken.
8.2. In dit plan heeft het perceel de bestemming "Gemengd" en de aanduiding "specifieke vorm van gemengd - 2". Verder is het perceel verdeeld in vlakken met ieder een andere aanduiding, waar bijgebouwen zijn toegestaan en die voorzien in een buitenterras en een parkeerterrein.
In artikel 11, lid 11.1.1, aanhef en onder a, van de planregels staat dat de voor "Gemengd" aangewezen gronden zijn bestemd voor gemengde bedrijven.
In lid 11.1.1, onder a, staat dat op de gronden met deze bestemming overeenkomstig de aanduiding uitsluitend de bedrijven zijn toegestaan genoemd in de Staat van gemengde bedrijven.
Bij de aanduiding "specifieke vorm van gemengd -2" voor het perceel [locatie 4] staat dat is toegestaan:
- kookworkshops, kookdemonstraties, live cooking en proeverijen;
- groepsactiviteiten gericht op natuur- en landschapsbeleving en op het gebied van cultuur en ontspanning zoals wandelingen en excursies, creatieve workshops;
- bedrijfsbijeenkomsten en -vergaderingen;
- besloten feesten en partijen, met ondersteunende horeca, wonen en hobbymatig houden van dieren.
In lid 11.4.2 staat dat:
a. in afwijking van het bepaalde in 11.4.1. onder c en d ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van gemengd - 2" een bedrijfswoning en (ondersteunende) horeca is toegestaan;
b. ter plaatse van specifieke vorm van "gemengd - 2" uitsluitend een horecagelegenheid is toegestaan zonder openbaar karakter met ten hoogste 90 bezoekers, deze horecagelegenheid is uiterlijk tot 01:00u geopend;
c. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van gemengd - parkeerterrein" wordt voorzien in ten minste 29 parkeerplaatsen en worden deze duurzaam in stand gehouden;
d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van gemengd - buitenterras" een buitenterras is toegestaan;
e. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - uitstalling detailhandel uitpandig" uitstalling van detailhandel tot een oppervlakte van 300 m² is toegestaan;
f. in een bestemmingsvlak met de aanduiding "specifieke vorm van gemengd - parkeerterrein 1" parkeren uitsluitend is toegestaan ter plaatse van deze aanduiding.
Geluid
9. In het vorige plan "Buitengebied" had het perceel de bestemming "Agrarisch - 2" met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - 7". Deze aanduiding maakte een kleinschalige toeristische - recreatieve voorziening als nevenactiviteit mogelijk. In voornoemde uitspraak van 24 oktober 2012 heeft de Afdeling, kort gezegd, geoordeeld dat niet staande kan worden gehouden dat de voorziene nevenactiviteit ondergeschikt is aan de agrarische bedrijfsvoering en dat het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Om die reden is de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - 7" voor het plandeel met de bestemming "Agrarisch - 2" voor het perceel [locatie 4] vernietigd.
Bij de voorbereiding van voorliggend plan is gebleken dat de door de eigenaar van het perceel gewenste activiteiten niet passen als ondergeschikte nevenactiviteiten. Om die reden is gekozen voor een nieuwe passende planologische regeling en hoeft in zoverre niet meer aan de uitspraak van de Afdeling van 24 oktober 2012 te worden voldaan. De raad kan immers op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Ter onderbouwing van de nieuwe bestemming voor dit perceel is het rapport "Ruimtelijke onderbouwing [locatie 4]" van april 2015 door onderzoeksbureau Agel adviseurs opgesteld. Hierin zijn onder andere omgevingsaspecten bekeken, waaronder ook geluid. Aan de richtafstand uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering 2009" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) van minimaal van 10 m tussen een bedrijf in milieucategorie 2 en een gevoelige functie in een gemengd gebied wordt voldaan. Daarbij betrekt de Afdeling dat de raad, gelet op de aanwezige combinatie van wonen met agrarische bedrijfsfuncties, een zwembad en de nabij gelegen snelwegen A27 en A59, het gebied als gemengd gebied heeft kunnen aanmerken. Voorts is er een aanvullend akoestisch onderzoek gedaan. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het "Akoestisch onderzoek t.b.v. ruimtelijke onderbouwing; De Stek [locatie 4] te Raamsdonksveer" van 19 februari 2015, opgesteld door onderzoeksbureau Agel adviseurs. In het onderzoek is geconcludeerd dat de geluidsbelasting op basis van de representatieve bedrijfssituatie aanvaardbaar is. Hierbij is het aantal bezoekers, de openingstijden en het aan- en afrijden van het parkeerterrein betrokken. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat dit onderzoek zodanige gebreken of leemtes in kennis bevat dat de raad dit onderzoek niet in redelijkheid aan dit plan ten grondslag heeft mogen leggen. De stelling van [appellant sub 2], dat hij thans al zodanige overlast ondervindt waaruit zou moeten worden afgeleid dat het vaststellen van dit plan wat betreft dit perceel onaanvaardbaar is, heeft hij niet onderbouwd. Het betoog faalt.
Gebiedsvisie
10. In de Gebiedsvisie zijn de hoofdlijnen van de huidige en nieuwe ontwikkelingen in de Kerklaan neergelegd. In een memorie van antwoord van 5 oktober 2015, die als bijlage bij het verweerschrift is gevoegd, is de raad ingegaan op de vraag hoe het plan zich verhoudt tot de Gebiedsvisie. Daarbij heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan voorziene activiteiten kunnen worden aangemerkt als een kleinschalige ontwikkeling. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan zich niet verdraagt met de Gebiedsvisie. Met artikel 11, lid 11.4.2, onder b, van de planregels heeft de raad het aantal mensen dat is toegestaan beperkt en is het kleinschalige karakter naar het oordeel van de Afdeling voldoende gewaarborgd. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat deze planregel in strijd is met de Gebiedsvisie. Het betoog faalt.
Planregels
11. Voor zover [appellant sub 2] zich richt tegen artikel 11, lid 11.4.2, onder c tot en met f, van de planregels stelt de Afdeling vast dat het beroep in zoverre niet steunt op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
Conclusie en proceskosten
12. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 2], voor zover ontvankelijk, ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] niet-ontvankelijk voor zover het beroep is gericht tegen artikel 11, lid 11.4.2, onder c tot en met f, van de planregels;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en het beroep van [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B], voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.L. Mercker, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Mercker
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2016
661.