ECLI:NL:RVS:2016:2575

Raad van State

Datum uitspraak
28 september 2016
Publicatiedatum
28 september 2016
Zaaknummer
201509099/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Koekoekbos, Villawijk en omgeving, partiële herziening en de ontvankelijkheid van beroepen

Op 21 september 2015 heeft de raad van de gemeente Best het bestemmingsplan "Koekoekbos, Villawijk en omgeving, partiële herziening" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 augustus 2016 behandeld. De Afdeling heeft vastgesteld dat [appellant sub 2A] geen zienswijze over het ontwerpplan heeft ingediend, waardoor zijn beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De Afdeling heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat het bosrijke karakter van de wijk onvoldoende is gewaarborgd in het plan. De raad heeft geprobeerd aan deze opdracht te voldoen door een vergunningsstelsel voor het vellen van bomen en houtopstanden op te nemen in het bestemmingsplan. De appellanten betogen dat dit stelsel hun woongenot onterecht beperkt en dat het rechtsonzeker is. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om een vergunningplicht voor het vellen van zieke bomen in te voeren, en dat de appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat dit leidt tot onevenredige vertraging in hun tuinonderhoud. De Afdeling heeft het beroep van [appellant sub 2] en anderen ongegrond verklaard en het beroep van [appellant sub 1] eveneens ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201509099/1/R2.
Datum uitspraak: 28 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Best,
2. [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Best,
en
de raad van de gemeente Best,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Koekoekbos, Villawijk en omgeving, partiële herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft verweerschriften ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 augustus 2016, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. J.T.F. van Berkel, [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant sub 2], en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Crommentuijn, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Ontvankelijkheid
1. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen is onder meer ingesteld door [appellant sub 2A].
1.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
1.2. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
1.3. De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 2A] geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren heeft gebracht.
1.4. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant sub 2A] geen omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan hem niet kan worden verweten geen zienswijze naar voren te hebben gebracht.
1.5. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover ingesteld door [appellant sub 2A], is niet-ontvankelijk.
Inleiding/Plan
2. In haar uitspraak van 18 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2195, heeft de Afdeling het besluit van 28 mei 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Koekoekbos Villawijk en omgeving" vernietigd voor zover het de plandelen met de bestemmingen "Wonen-Boswonen" en "Bos-Tuin" betreft. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bosrijke karakter van de wijk is gewaarborgd in het plan. De Afdeling heeft daartoe overwogen dat nu geen omgevingsvergunning voor de kap van de bomen is voorgeschreven daarbij geen nader afwegingsmoment is opgenomen in verband met het behoud van het bosrijke karakter ter plaatse. Dat de gronden mede zijn bestemd voor het behoud en beheer van het ruimtelijk beeldbepalende karakter van de houtopstanden in het bosgebied, maakt niet dat de kap van een groot aantal bomen strijd met het plan oplevert, nu ook het andere gebruik in overeenstemming met het plan is. Dat op gronden met de bestemming "Bos-Tuin" geen gebouwen zijn toegestaan, biedt in zoverre evenmin bescherming aan het bos. De Afdeling is tot het oordeel gekomen dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij aan de wens voor meer flexibiliteit en een vermindering van de regeldruk een zwaarder gewicht heeft toegekend dan aan de bescherming van het bosrijke karakter van de wijk. De Afdeling heeft de raad opgedragen om binnen 20 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen.
2.1. Met het besluit van 21 september 2015 heeft de raad beoogd aan de gegeven opdracht te voldoen. Daarnaast is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om op onderdelen in het plangebied een administratieve reparatie door te voeren door bestaande rechten uit het verleden qua bebouwingsmogelijkheden binnen de huidige kaders van de planregeling voor het gebied Koekoekbos en Villawijk te repareren en alsnog te respecteren. Tevens is voor het woongebied Koekoekbos en Villawijk een bijzondere regeling voor erfafscheidingen opgenomen. Afdeling 3.4 van de Awb is toegepast.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Inhoudelijk
4. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen keren zich tegen het in de planregels opgenomen omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Zij keren zich onder meer tegen artikel 7, lid 7.3.1, aanhef en onder c, artikel 7, lid 7.3.2, aanhef en onder a, artikel 10, lid 10.6.1, aanhef en onder a, artikel 10, lid 10.6.2, aanhef en onder a, en artikel 1, lid 1.41, aanhef en onder b, van de planregels in samenhang gelezen, omdat daarin is bepaald dat indien er zich op hun gronden een boom of houtopstand bevindt die ziek is, zonder daarmee gevaar op te leveren, het verwijderen van de boom of houtopstand niet valt onder normaal onderhoud en beheer en daarvoor derhalve een omgevingsvergunning nodig is. Zij stellen dat hierdoor hun woongenot onnodig en aanzienlijk wordt beperkt omdat het stelsel leidt tot vertraging in het tuinonderhoud en de tuininrichting. Dit is onwenselijk voor hun percelen die worden gebruikt als tuin bij een woonbestemming. Het plan voldoet in zoverre niet aan het uitgangspunt van de raad dat men flexibiliteit en verminderde regeldruk wenst. [appellant sub 1] betoogt dat artikel 7, lid 7.3.2, onder b, en artikel 10, lid 10.6.2, onder b, van de planregels waarin is bepaald dat de in artikel 7, lid 7.3.1, en artikel 10, lid 10.6.1, gestelde verboden niet gelden voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, die passen in het kader van normaal tuinonderhoud in een woongebied met een bosrijk karakter, rechtsonzeker zijn omdat niet duidelijk is wat onder normaal tuinonderhoud wordt verstaan. [appellant sub 1] betoogt dat het rechtsonzeker en onduidelijk is dat in artikel 1, lid 1.41, van de planregels uitdunning en verjonging in alle situaties als normaal onderhoud en beheer is aangemerkt en dat daarvoor daarom geen omgevingsvergunning nodig is en dat het verwijderen van een zieke boom niet onder alle omstandigheden als normaal onderhoud is aangemerkt. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen betogen dat de raad in artikel 1, lid 1.41, onder b en c, van de planregels houtopstanden ten onrechte niet heeft toegevoegd. [appellant sub 2] en anderen betogen tevens dat het standpunt van de raad aangaande zieke bomen zich niet verdraagt met eerdere toezeggingen in de zienswijzefase om de betreffende regeling te schrappen.
4.1. [appellant sub 1] betoogt dat artikel 7, lid 7.3.1, aanhef en onder b, van de planregels waarin is bepaald dat voor het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van de bodem een omgevingsvergunning nodig is, onredelijk bezwarend is. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij voor iedere handeling contact met de gemeente moet opnemen om na te gaan of deze vergunningplichtig is omdat onduidelijk is op welke planonderdelen de werkzaamheden zien.
4.2. [appellant sub 1] betoogt dat artikel 7, lid 7.3.3, van de planregels onduidelijk is geredigeerd en dat daarmee onduidelijk is in welke gevallen op grond van deze bepaling een vergunning kan worden verleend.
5. De raad heeft toegelicht dat naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling en in overleg met belanghebbenden is besloten een vergunningsstelsel in het plan op te nemen voor het vellen en/of rooien van bomen en houtopstanden binnen de bestemmingen "Bos", "Tuin - Bostuin" en "Wonen - Boswonen" waarin het woongebied met een bosrijk karakter is geregeld. In de plantoelichting is aangegeven dat de regeling enerzijds beoogt het bosrijke karakter van het gebied te waarborgen maar anderzijds ook beoogt te voorzien in een flexibel toetsingskader. Het is niet de bedoeling om elke bomenkap vergunningplichtig te maken. De gewenste flexibiliteit is in de regeling gebracht door normaal onderhoud en beheer en normaal tuidonderhoud uit te sluiten van de vergunningplicht. De raad heeft toegelicht dat de keuze om de kap van een zieke boom onder omstandigheden vergunningplichtig te maken weloverwogen is gemaakt omdat er niet altijd noodzaak is om een zieke boom of houtopstand (onmiddellijk) te verwijderen. Door deze werkzaamheden vergunningplichtig te maken wil de raad voorkomen dat er te snel en onnodig wordt gekapt. Bovendien bestaat dan de mogelijkheid, aldus de raad, in het kader van de vergunningverlening een afweging te maken en kan bij medewerking het bosachtige karakter middels bijvoorbeeld het opleggen van een herplantplicht worden beschermd. Voor de gronden met de bestemming "Wonen - Boswonen" geldt een soepeler regime omdat daar alleen het vellen en/of rooien van bomen vergunningplichtig is gemaakt vanwege het beeldbepalende karakter van de bomen in het woongebied, aldus de raad.
6. In het plan zijn aan de woonpercelen de bestemmingen "Tuin-Bostuin" en "Wonen- Boswonen" toegekend. De bestemming "Tuin-Bostuin" is toegekend aan de randen van de woonpercelen. Aan de kern van de gronden is de bestemming "Wonen-Boswonen" toegekend.
7. Ingevolge artikel 1, lid 1.3, van de planregels dient onder boom te worden verstaan een houtachtig gewas met een enkele, stevige, houtige overblijvende stam die zich pas op een bepaalde hoogte boven de grond vertakt, waaronder niet vallen gewassen met een hoogte van minder dan 3 meter.
Ingevolge artikel 1, lid 1.35, van de planregels dient onder houtopstand te worden verstaan begroeiing die geheel of gedeeltelijk bestaat uit houtachtige overblijvende gewassen zoals struiken of bomen, waaronder niet vallen bomen met een hoogte van minder dan 3 meter en struiken met een hoogte van minder dan 2 meter.
Ingevolge artikel 1, lid 1.60, van de planregels dient uitdunning te worden beschouwd als velling en rooiing uitsluitend als een verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand.
Ingevolge artikel 1, lid 1.41 dient onder normaal onderhoud en beheer te worden verstaan onderhoud en beheer van het woongebied met een bosrijk karakter als geheel, gericht op een duurzame instandhouding, waaronder met betrekking tot vellen en/of rooien van bomen en houtopstanden in ieder geval worden begrepen:
a. Uitdunning en verjonging;
b. Het verwijderen van zieke bomen, uitsluitend als dit noodzakelijk is vanuit oogpunt van veiligheid (dreigende schade aan personen en/of zaken) of als dit noodzakelijk is ter voorkoming van de overdracht van ziektes aan andere bomen;
c. Het verwijderen van dode bomen.
Ingevolge artikel 7, lid 7.1, van de planregels zijn de voor "Tuin - Bostuin" aangewezen gronden bestemd voor:
a. houtopstanden;
b. groenvoorzieningen;
c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
d. tuinen en erven;
e. parkeervoorzieningen, verharde wegen en paden, in- en uitritten alsmede andere oppervlakteverhardingen;
f. behoud, herstel en instandhouding van het ruimtelijke beeldbepalende karakter van de houtopstanden in een woongebied met een bosrijk karakter. Ingevolge artikel 7, lid 7.3.1, is het verboden op of in de voor "Tuin - Bostuin" aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanbrengen van boven- en ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
b. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem.
c. het vellen en/of rooien van bomen en houtopstanden of het verrichten van werkzaamheden die de dood of ernstige beschadiging van bomen of houtopstanden tot gevolg kunnen hebben.
Ingevolge artikel 7, lid 7.3.2, geldt het in artikel 7, lid 7.3.1 gestelde verbod niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden:
a. die behoren tot normaal onderhoud en beheer;
b. die passen in het kader van een normaal tuinonderhoud in een woongebied met een bosrijk karakter;
c. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
d. die mogen worden uitgevoerd krachtens een voor het tijdstip van inwerkingtreding van het plan verleende omgevingsvergunning of anderszins Ingevolge artikel 7, lid 7.3.3, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend voor werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 7, lid 7.3.1, indien door de werken of werkzaamheden dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen het behoud, herstel en de instandhouding van het ruimtelijke en beeldbepalende karakter van het woongebied met een bosrijk karakter (de bomen en houtopstanden) niet onevenredig wordt of kan worden aangetast of de mogelijkheden voor dat behoud, herstel en die instandhouding niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
Ingevolge artikel 7, lid 7.3.4, kan aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.3.1, onder c, als voorschrift in ieder geval worden verbonden de verplichting tot herbeplanten binnen een bij de omgevingsvergunning nader te bepalen termijn.
Ingevolge artikel 10, lid 10.1, zijn de voor "Wonen - Boswonen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. het wonen in een woning en in samenhang daarmee aan huis verbonden beroepen;
b. groenvoorzieningen en woongebied met een bosrijk karakter;
c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
alsmede voor:
d. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden', de instandhouding en bescherming van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
e. behoud, herstel en instandhouding van het ruimtelijk beeldbepalende karakter van de houtopstanden in het woongebied met een bosrijk karakter; met de daarbij behorende:
f. tuinen en erven;
g. parkeervoorzieningen, in- en uitritten en overige verhardingen;
h. hoofdgebouwen, bijgebouwen, aan- en uitbouwen en al dan niet overdekte zwembaden en speelvoorzieningen.
Ingevolge artikel 10, lid 10.6.1, is het verboden op of in de voor "Wonen - Boswonen 1" aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. het vellen en/of rooien van bomen of het verrichten van werkzaamheden die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg kunnen hebben. Ingevolge artikel 10, lid 10.6.2, geldt het in artikel 10, lid 10.6.1, gestelde verbod niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden:
a. die behoren tot normaal onderhoud en beheer;
b. die passen in het kader van een normaal tuinonderhoud in een woongebied met een bosrijk karakter;
c. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
d. die mogen worden uitgevoerd krachtens een voor het tijdstip van inwerkingtreding van het plan verleende omgevingsvergunning of anderszins. Ingevolge artikel 10, lid 10.6.3, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend voor werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 10, lid 10.6.1, indien door de werken of werkzaamheden dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen het behoud, herstel en de instandhouding van het ruimtelijke en beeldbepalende karakter van het woongebied met een bosrijk karakter (de bomen en houtopstanden) niet onevenredig wordt of kan worden aangetast of de mogelijkheden voor dat behoud, herstel en die instandhouding niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
Ingevolge artikel 10, lid 10.6.4, van de planregels kan aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10, lid 10.6.1, als voorschrift in ieder geval worden verbonden de verplichting tot herbeplanten binnen een bij de omgevingsvergunning nader te bepalen termijn.
8. De Afdeling stelt voorop dat het tot de beleidsvrijheid van de raad behoort om de mate van gedetailleerdheid van een omgevingsvergunningstelsel voor werken en werkzaamheden in het plan te bepalen.
8.1. Ingevolge de bestreden planregels is er een omgevingsvergunning nodig voor het kappen van bomen en houtopstanden. Uit de planregels in samenhang bezien volgt dat onder meer werkzaamheden die behoren tot normaal onderhoud en beheer en die passen in het kader van normaal tuinonderhoud in een woongebied met een bosrijk karakter zijn uitgesloten van de vergunningplicht. In artikel 1, lid 1.41, is een definitie van het begrip normaal onderhoud en beheer opgenomen. Ingevolge artikel 1, lid 1.41 valt onder het begrip normaal onderhoud en beheer in ieder geval uitdunning en verjonging alsmede het verwijderen van dode en zieke bomen. Dit laatste echter alleen als sprake is van een onveilige situatie, dus als gevaar dreigt voor personen of schade aan materiële zaken, of als er sprake is van besmettingsgevaar.
8.2. Gelijk [appellant sub 1] heeft betoogd is er in artikel 1 van de planregels geen definitie opgenomen van het begrip normaal tuinonderhoud. Derhalve dient het begrip nader te worden ingevuld aan de hand van de betekenis in het normaal spraakgebruik. Voor de uitleg zal in veel gevallen aansluiting kunnen worden gezocht bij het begrip normaal onderhoud en beheer dat wel is gedefinieerd omdat veel activiteiten onder beide begrippen zullen vallen. Anders dan [appellant sub 1] heeft betoogd, acht de Afdeling de keuze van de raad om een begripsomschrijving achterwege te laten, niet rechtsonzeker. Het betoog faalt.
8.3. Blijkens de definitie in artikel 1, lid 1.60, van de planregels valt onder uitdunning velling en rooiing uitsluitend als een verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand. In artikel 1 van de planregels is geen definitie opgenomen van het begrip verjonging. Derhalve dient het begrip nader te worden ingevuld aan de hand van de betekenis in het normaal spraakgebruik. Daarbij moet worden gedacht aan het vellen en rooien als maatregel ter bevordering van verjonging van de houtopstand en of bomen. Anders dan [appellant sub 1] heeft betoogd, acht de Afdeling de keuze van de raad om voor verjonging en uitdunning geen vergunningsplicht op te leggen en in geval van het vellen en/of rooien van een zieke boom onder omstandigheden wel een vergunningplicht op te leggen niet rechtsonzeker. Het vellen en rooien van bomen ten behoeve van verjonging en uitdunning behelst immers een andere situatie dan het verwijderen van een boom wegens ziekte en dat onderscheid is te maken. Het betoog faalt.
8.4. Voor zover bezwaar wordt gemaakt tegen het ontbreken van het begrip houtopstand in artikel 1, lid 1.41, sub b en c, van de planregels overweegt de Afdeling dat de raad heeft toegelicht dat het betreffende begrip niet is vergeten maar bewust niet is opgenomen omdat een situatie dat een gehele houtopstand ziek of dood is niet snel aan de orde zal zijn. In de aanhef van artikel 1, lid 1.41, van de planregels zijn bovendien de woorden in ieder geval opgenomen. Dit impliceert dat naast het vellen of rooien van een zieke boom als dit noodzakelijk is vanuit oogpunt van veiligheid of ter voorkoming van de overdracht van ziektes aan andere bomen of van een dode boom ook een ander gewas waar dit aan de orde is onder normaal onderhoud en beheer kan vallen. Onder deze omstandigheid heeft de raad er in redelijkheid voor kunnen kiezen het woord houtopstand niet in de betreffende bepaling op te nemen. Het betoog faalt.
8.5. Over het betoog van [appellant sub 2] en anderen dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat [appellant sub 2] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat door de raad verwachtingen zijn gewekt omtrent het schrappen van de regeling voor zieke bomen.
De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Het betoog faalt.
8.6. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat er onevenredige vertraging in het tuinonderhoud en de tuininrichting zal optreden omdat het vellen van zieke bomen niet onder alle omstandigheden vergunningvrij kan geschieden. Normaal onderhoud en beheer en normaal tuinonderhoud zijn immers op grond van de artikelen 7, lid 7.3.2, aanhef en onder a en b, van de planregels en artikel 10, lid 10.6.2, aanhef en onder a en b, van de planregels niet vergunningplichtig. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de planregeling in zoverre niet leidt tot een onevenredige inbreuk op het woongenot. Het betoog faalt.
9. Voor zover [appellant sub 1] bezwaar maakt tegen de plicht van een omgevingsvergunning voor het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem zoals opgenomen in artikel 7, lid 7.3.1, aanhef en onder b, van de planregels stelt de Afdeling vast dat deze verplichting uitsluitend is opgenomen voor de gronden met de bestemmingen "Bos" en "Tuin-Bostuin". De raad neemt het standpunt in dat de glooiende bodem in het gebied onderdeel uitmaakt van het bosachtige karakter in de wijk en op deze wijze beschermd dient te worden. Daarnaast kunnen deze werkzaamheden, aldus de raad, gevolgen hebben voor het wortelstelsel van bomen en houtopstanden. Op de gronden met de bestemming "Wonen-Boswonen", dat in de kern van de woonpercelen rond de woningen is gelegen is dit voorschrift niet van toepassing en daar zal zich frequent normaal tuinonderhoud voordoen. Wanneer de werkzaamheden zijn aan te merken als normaal onderhoud en beheer dan wel normaal tuinonderhoud zijn de betreffende werkzaamheden niet omgevingsvergunningplichtig. Gelet hierop kan anders dan [appellant sub 1] heeft betoogd niet staande worden gehouden dat artikel 7, lid 7.3.1, aanhef en onder b, van de planregels onredelijk bezwarend is omdat hij geen normaal tuinonderhoud kan plegen. Het betoog faalt.
10. Anders dan [appellant sub 1] heeft betoogd, acht de Afdeling artikel 7, lid 7.3.3, van de planregels niet onduidelijk geredigeerd. Het vergunningsstelsel is in het plan opgenomen met het oog op het behoud van het bosrijke karakter ter plaatse. Dat is in de betreffende bepaling waarin is opgenomen dat een omgevingsvergunning alleen wordt verleend voor werken en werkzaamheden die niet leiden tot een onevenredige aantasting van het behoud, herstel en de instandhouding van het ruimtelijke en beeldbepalende karakter van het woongebied met een bosrijk karakter, tot uitdrukking gebracht. Het betoog faalt.
11. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover ontvankelijk, is ongegrond. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover ingediend door [appellant sub 2A], niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen voor zover ontvankelijk en het beroep van [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, griffier.
w.g. Koeman w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2016
224.