201605151/2/A1.
Datum uitspraak: 23 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Hollandscheveld, gemeente Hoogeveen, tevens handelend onder de naam Bunker Beton,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de rechtbank) van 28 juni 2016 in zaken nrs. 16/1725 en 16/1197 in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen.
Procesverloop
Bij besluit van 9 februari 2016 heeft het college aan [vergunninghouder] met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo verleend voor de bouw van een dubbele woning en een geluidscherm op het perceel [locatie 1] te Hollandscheveld.
Bij uitspraak van 28 juni 2016 heeft de rechtbank het door [verzoeker A] en [verzoeker B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker A] en [verzoeker B] hoger beroep ingesteld. [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 september 2016, waar [verzoeker A], bijgestaan door mr. P. van Rossum, advocaat te Emmen, en het college, vertegenwoordigd door R. Jacobi en R. Tap, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder], bijgestaan door [gemachtigde] en vergezeld door [persoon], ter zitting verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker A] en [verzoeker B] wonen op het perceel [locatie 2] te Hollandscheveld, waar zij tevens het bedrijf Bunker Beton drijven. [verzoeker A] en [verzoeker B] kunnen zich niet verenigen met de bij het besluit van 9 februari 2016 aan [vergunninghouder] verleende omgevingsvergunning. Zij vrezen dat de bouw van de dubbele woning ertoe zal leiden dat de geluidruimte van Bunker Beton wordt aangetast.
3. Voor zover [verzoeker A] en [verzoeker B] betogen dat het besluit van 9 februari 2016 onrechtmatig is, omdat de verlening van de omgevingsvergunning niet in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 16.4 van het bestemmingsplan "Zuideropgaande 2011", kunnen zij hierin niet worden gevolgd. In artikel 16.4 zijn binnenplanse afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Vast staat dat aan de voorwaarden voor toepassing daarvan niet wordt voldaan, zodat de gevraagde omgevingsvergunning niet kon worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wabo. Anders dan waarvan [verzoeker A] en [verzoeker B] kennelijk uitgaan, betekent dit op zichzelf echter niet dat ook verlening van de omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo onmogelijk is.
4. [verzoeker A] en [verzoeker B] betogen dat het college er ten onrechte van uitgaat dat de bouw van de dubbele woning niet leidt tot aantasting van de geluidruimte van Bunker Beton. Zij betwisten, onder verwijzing naar een in hun opdracht door WNP raadgevende ingenieurs opgestelde notitie van 9 september 2016, dat met het voorziene geluidscherm in voldoende mate is gewaarborgd dat de door Bunker Beton veroorzaakte geluidniveaus ter plaatse van de dubbele woning zullen voldoen aan de daarvoor in het Activiteitenbesluit milieubeheer gestelde grenswaarden. [verzoeker A] en [verzoeker B] voeren voorts aan dat bij de akoestische beoordeling ten onrechte geen rekening is gehouden met de ruimere mogelijkheden die op het perceel [locatie 1] na de bouw van de dubbele woning zullen bestaan om vergunningvrij te bouwen in de richting van Bunker Beton.
4.1. [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat de mogelijkheden om vergunningvrij te bouwen als gevolg van de verleende omgevingsvergunning zijn toegenomen, althans zodanig zijn toegenomen dat reden bestond om daarmee bij de akoestische beoordeling rekening te houden. In hetgeen zij aanvoeren ziet de voorzieningenrechter voorts geen aanleiding voor het oordeel dat het college er niet op grond van het geluidrapport van Ingenieursbureau Spreen van 10 december 2015 van heeft kunnen uitgaan dat met het voorziene geluidscherm in voldoende mate is gewaarborgd dat Bunker Beton ter plaatse van de dubbele woning kan voldoen aan het Activiteitenbesluit milieubeheer. In de notitie van 9 september 2016 is in dit verband opgemerkt dat in het geluidrapport van 10 december 2015 ten onrechte is uitgegaan van een beoordelingshoogte in de avondperiode van 4,5 m in plaats van 5 m. Ter zitting heeft het college echter toegelicht waarom in dit geval een beoordelingshoogte van 4,5 m in de avondperiode juist is en heeft het bovendien opgemerkt dat het hanteren van een hoogte van 5 m niet leidt tot een relevant hoger berekend geluidniveau. De voorzieningenrechter ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen het college hierover naar voren heeft gebracht.
5. Gelet op het vorenstaande, ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, als voorzieningenrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Borman w.g. Van Grinsven
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2016
462.