ECLI:NL:RVS:2016:2626

Raad van State

Datum uitspraak
5 oktober 2016
Publicatiedatum
5 oktober 2016
Zaaknummer
201500648/3/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Helder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Binnenstad' van de gemeente Groningen en de gevolgen voor appellanten

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan 'Binnenstad' dat op 26 november 2014 door de raad van de gemeente Groningen is vastgesteld. Appellanten A en B, wonend te Groningen, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 28 september 2015, waarbij de raad werd vertegenwoordigd door J. Dallinga en drs. A.P. Schuiling. In een tussenuitspraak van 25 november 2015 werd de raad opgedragen om binnen 20 weken een gebrek in het besluit te herstellen. De raad heeft op 8 juni 2016 een gewijzigd bestemmingsplan vastgesteld, maar appellanten hebben hun beroep gehandhaafd, omdat zij vonden dat niet voldoende rekening was gehouden met hun belangen.

De Afdeling heeft geoordeeld dat het oorspronkelijke besluit van 26 november 2014 in strijd was met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, met name voor het plandeel met de bestemming 'Gemengd-1' en de aanduidingen 'specifieke vorm van horeca-1' en 'horeca tot en met categorie 3'. De Afdeling heeft het beroep van appellanten tegen het besluit van 26 november 2014 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Het beroep tegen het gewijzigde besluit van 8 juni 2016 is ongegrond verklaard, omdat de Afdeling van mening was dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de wijzigingen in het bestemmingsplan geen onaanvaardbare gevolgen zouden hebben voor de privacy van appellanten, geluidoverlast of verkeersveiligheid.

De Raad van State heeft de raad van de gemeente Groningen veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan appellanten en heeft bepaald dat het griffierecht aan hen moet worden terugbetaald. De uitspraak is gedaan door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 5 oktober 2016.

Uitspraak

201500648/3/R4.
Datum uitspraak: 5 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Groningen,
en
de raad van de gemeente Groningen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2014, kenmerk 7b, heeft de raad het bestemmingsplan "Binnenstad" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2015, waar [appellanten], van wie [appellant A] in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door J. Dallinga en drs. A.P. Schuiling, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 25 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3609, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 26 november 2014 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 april 2016 heeft de raad gevraagd deze termijn te verlengen.
Bij beschikking van 18 mei 2016 heeft de Afdeling de bij de tussenuitspraak bepaalde termijn verlengd tot 15 juni 2016.
Bij besluit van 8 juni 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Binnenstad" gewijzigd vastgesteld.
[appellanten] zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren te brengen. [appellanten] hebben daarvan gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder 6 geoordeeld dat het besluit van 26 november 2014 is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voor zover het het plandeel met de bestemming "Gemengd-1" en de aanduidingen "specifieke vorm van horeca-1" en "horeca tot en met categorie 3" betreft.
2. Gelet op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak is het beroep van [appellanten] tegen het besluit van 26 november 2014 gegrond. Het besluit van 26 november 2014 dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd voor zover het het plandeel met de bestemming "Gemengd-1" en de aanduidingen "specifieke vorm van horeca-1" en "horeca tot en met categorie 3" betreft.
3. Bij besluit van 8 juni 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Binnenstad" gewijzigd vastgesteld.
Aan de gronden van het zogenoemde Pomphuisje is de bestemming "Gemengd-1" en de aanduiding "specifieke vorm van horeca-1" toegekend.
Ingevolge artikel 1, aanhef en lid 1.34, van de planregels wordt onder café-restaurant verstaan een horecabedrijf gericht op het verstrekken van etenswaren of maaltijden in combinatie met het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, onder g, zijn de voor "Gemengd-1" aangewezen gronden bestemd voor een café-restaurant ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van horeca-1".
4. Het besluit van 8 juni 2016 is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede onderwerp van het geding. In hun zienswijze hebben [appellanten] aangegeven dat zij hun beroep handhaven, omdat onvoldoende tegemoet is gekomen aan hun belangen. Zij verwijzen voor de inhoud van hun beroep naar hetgeen zij eerder hebben aangevoerd.
5. [appellanten] vrezen voor geluidoverlast ten gevolge van het restaurant en het terras.
5.1. De raad stelt dat volgens het "Akoestisch onderzoek verbouw voormalig pomphuis Scheepvaartmuseum aan de Kleine der A 7 te Groningen tot café/restaurant" van WNP Raadgevende Ingenieurs van 7 maart 2016 (hierna: het akoestisch onderzoek) aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer kan worden voldaan indien aanvullende maatregelen worden getroffen. Volgens de raad zijn deze maatregelen opgenomen in het conceptbouwplan.
5.2. De Afdeling stelt voorop dat het plan, zoals dit is gewijzigd bij besluit van 8 juni 2016, niet langer horeca categorie 3 toestaat. Het plan maakt op de gronden van het zogenoemde Pomphuisje slechts de specifieke vorm van horeca-1 mogelijk, te weten een café-restaurant. Een café-restaurant is een horecabedrijf gericht op het verstrekken van etenswaren of maaltijden in combinatie met het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse.
In het akoestisch onderzoek is uitgegaan van de mogelijke aanwezigheid van activiteiten met muziek in het pand met een geluidniveau van 85 dB(A). Dit komt volgens het akoestisch onderzoek overeen met het maximale te verwachten geluidniveau in een bruin café, museumcafé en café/restaurant. Gelet op de aanduiding "specifieke vorm van horeca-1" die een café-restaurant toestaat, acht de Afdeling dit uitgangspunt aannemelijk. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat in zoverre niet van het juiste geluidniveau in het café-restaurant is uitgegaan. De Afdeling overweegt dat volgens het akoestisch onderzoek aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer kan worden voldaan. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd bestaat geen aanleiding aan de juistheid van dit onderzoek te twijfelen. Gelet op hetgeen in het akoestisch onderzoek is vermeld heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de wijzigingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt niet leiden tot een zodanig geluidniveau in de omgeving dat geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het betoog faalt.
6. [appellanten] vrezen inbreuk op hun privacy door inkijk vanuit het restaurant.
6.1. De raad stelt dat de ramen op de verdieping aan de achterzijde van het Pomphuis van waaruit zicht op de woning van [appellanten] bestaat, zich bevinden in een opslagruimte, technische ruimte, gang of keuken, zodat de gevolgen voor de privacy beperkt zijn. Dit deel van het pand was volgens de raad bovendien voorheen in gebruik als woonruimte. Vanuit deze woonruimte bestond zicht op de woning van [appellanten], aldus de raad.
6.2. De Afdeling ziet in hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich, gelet op de voorziene indeling van het Pomphuisje in relatie tot de bestemming, het voorheen bestaande gebruik ervan, de afstand tussen het Pomphuisje en de woning van [appellanten] en de ligging van het Pomphuisje in stedelijk gebied, niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat door de wijzigingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van privacy.
Het betoog faalt.
7. [appellanten] vrezen voor de gevolgen voor de verkeersveiligheid van het laden en lossen ten behoeve van het restaurant.
7.1. De raad verwacht niet dat het café-restaurant een sterk verkeersaantrekkende werking heeft. Het Pomphuis heeft immers exclusief het te handhaven trafohuis, een beperkte omvang van 87 m2 op de begane grond en 121 m2 op de verdieping, waarvan op de begane grond ongeveer 40 m2 en op de verdieping ongeveer 50 m2 voor het café-restaurant benut kan worden. Bovendien ligt het Pomphuis in 30 kilometergebied en hebben de omliggende straten een functie voor bestemmingsverkeer, aldus de raad.
7.2. De Afdeling ziet, gelet op de omvang van het voorziene café-restaurant, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan niet leidt tot een onaanvaardbare situatie voor de verkeersveiligheid.
Het betoog faalt.
8. Het beroep van [appellanten] tegen het besluit van 8 juni 2016 is ongegrond.
9. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Groningen van 26 november 2014, kenmerk 7b, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Binnenstad" gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Groningen van 26 november 2014 voor zover het het plandeel met de bestemming "Gemengd-1" en de aanduidingen "specifieke vorm van horeca-1" en "horeca tot en met categorie 3" betreft;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Groningen van 8 juni 2016 ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Groningen tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 57,64 (zegge: zevenenvijftig euro en vierenzestig cent), met dien verstande dat vergoeding aan een van hen bevrijdend werkt ten opzicht van de ander;
V. gelast dat de raad van de gemeente Groningen aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, griffier.
w.g. Helder w.g. Bijleveld
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2016
433.