ECLI:NL:RVS:2016:2672

Raad van State

Datum uitspraak
30 september 2016
Publicatiedatum
5 oktober 2016
Zaaknummer
201606333/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen handhaving bestemmingsplan voor recreatiewoning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 september 2016 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoeker, wonend te Handel, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel, dat hem onder oplegging van een dwangsom had gelast het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van zijn recreatiewoning te beëindigen. Het college had op 19 januari 2016 besloten dat het gebruik van de recreatiewoning voor permanente bewoning in strijd was met het bestemmingsplan "De Rooye Asch 2013". Het verzoeker had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Oost-Brabant had op 11 augustus 2016 het beroep van verzoeker tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard, waarna verzoeker in hoger beroep ging en een voorlopige voorziening vroeg.

Tijdens de zitting op 22 september 2016 heeft de voorzieningenrechter het verzoek behandeld. Verzoeker voerde aan dat zijn gebruik van de recreatiewoning onder het overgangsrecht valt, omdat hij deze sinds 2011 voor permanente bewoning gebruikt. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat de uitspraak van de rechtbank niet in stand zou blijven. De voorzieningenrechter benadrukte dat het college in zijn verweerschrift had uiteengezet dat het gebruik onder het voorheen geldende bestemmingsplan ook niet was toegestaan, en dat het overgangsrecht niet van toepassing was.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het algemeen belang bij handhaving van het bestemmingsplan zwaarder weegt dan de belangen van verzoeker. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 september 2016.

Uitspraak

201606333/2/A1
Datum uitspraak: 30 september 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Handel, gemeente Gemert-Bakel,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 11 augustus 2016 (hierna: de rechtbank) in zaken nrs. 16/2196 en 16/2197 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel.
Procesverloop
Bij besluit van 19 januari 2016 heeft het college [verzoeker] onder oplegging van een dwangsom gelast het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het recreatieverblijf op het perceel [locatie] te Handel (hierna: het perceel) te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 5 juli 2016 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 augustus 2016 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 september 2016, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. M.J.G. Pennings, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Fermont en P.H.J. de Jonge, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] gebruikt de recreatiewoning op het perceel sinds 2011 voor permanente woondoeleinden. Vast staat dat dit gebruik in strijd is met de ingevolge het bestemmingsplan "De Rooye Asch 2013" op het perceel geldende bestemming "Recreatie-2". Naar aanleiding van een verzoek daartoe van Wind Mee Exploitatie Onroerend Goed B.V. en Wind Mee Recreatie B.V. heeft het college besloten over te gaan tot handhavend optreden tegen het gebruik van de recreatiewoning voor permanente bewoning.
Het verzoek om
voorlopige voorziening van [verzoeker] strekt ertoe dat de begunstigingstermijn wordt geschorst tot zes weken na de uitspraak in de bodemprocedure.
3. [verzoeker] betoogt dat het door haar van de recreatiewoning gemaakte gebruik onder de beschermende werking van het overgangsrecht valt, nu het gebruik reeds was aangevangen voordat het bestemmingsplan "De Rooye Asch 2013" in werking trad.
3.1. Daargelaten dat [verzoeker] eerst in hoger beroep een beroep heeft gedaan op het overgangsrecht, ziet de voorzieningenrechter in hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd op voorhand geen grond voor het oordeel dat de uitspraak van de rechtbank niet in stand zal blijven. Hierbij is van belang dat het college in het verweerschrift en ter zitting van de voorzieningenrechter heeft uiteengezet dat het gebruik onder het voorheen geldende bestemmingsplan "Camping Rooije Asch" evenmin was toegestaan. Gelet hierop kan het gebruik volgens het college niet worden beschermd door het in artikel 14.2, onder a, van de planregels van het bestemmingsplan "De Rooye Asch 2013" opgenomen overgangsrecht, omdat dit artikel gelet op artikel 14.2, onder b, niet van toepassing is op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
5. Verder betoogt [verzoeker] dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot handhavend optreden en dat de gestelde begunstigingstermijn van zes maanden te kort is. Zij voert hiertoe aan dat zij genoodzaakt is haar intrek te nemen bij haar zoon waardoor de reisafstand naar haar werk, gelet op haar gezondheid, te groot zal worden en dat haar huisdieren niet mee kunnen verhuizen vanwege een allergie van haar zoon. Daarnaast betoogt [verzoeker] dat het besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, nu op het recreatiepark meerdere personen permanent wonen en door het college in het verleden tijdelijke gedoogbeschikkingen zijn verleend.
5.1. De rechtbank heeft overwogen dat het college afdoende heeft gemotiveerd waarom het een begunstigingstermijn van zes maanden heeft gesteld onder verwijzing naar de door het college gehanteerde beleidsregel en dat door [verzoeker] niet aannemelijk is gemaakt dat handhavend optreden vanwege bijzondere omstandigheden als onevenredig zou moeten worden aangemerkt in verhouding tot de in de beleidsregel te dienen doelen.
In hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat het college niet handhavend heeft kunnen optreden tegen de permanente bewoning van de recreatiewoning op het perceel. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, aan het college bij het bepalen van de begunstigingstermijn enige vrijheid toekomt en dat vooralsnog niet is gebleken dat het college in een vergelijkbaar geval niet handhavend heeft opgetreden.
6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Vermeulen
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2016
700.