201602440/1/V1.
Datum uitspraak: 3 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 9 maart 2016 in zaak nr. 15/17844 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 22 mei 2014 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf als familie- of gezinslid bij [echtgenote]' met ingang van 20 maart 2013 ingetrokken.
Bij besluit van 24 september 2015 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en hem ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf als familie- of gezinslid bij [persoon]' met ingang van 8 juni 2015 verleend (hierna: het besluit). Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 9 maart 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. T.F.W. Kouwenhoven, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De grieven richten zich uitsluitend tegen het oordeel van de rechtbank over de beroepsgronden die zijn gericht tegen de bij het besluit ambtshalve verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (hierna: de verleende verblijfsvergunning).
2. De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt.
3. Ingevolge artikel 7.1, eerste lid, van de Awb dient degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken. De in dat lid genoemde uitzonderingen doen zich in dit geval niet voor. De rechtbank heeft niet onderkend dat de vreemdeling tegen de verleende verblijfsvergunning bezwaar diende te maken voordat daartegen bij haar beroep kon worden ingesteld en ten onrechte nagelaten om het beroepschrift, voor zover daartegen gericht, op de voet van artikel 6:15, eerste en tweede lid, van de Awb door te zenden naar de staatssecretaris ter behandeling als bezwaarschrift.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De grieven behoeven geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank daarbij de tegen de verleende verblijfsvergunning gerichte beroepsgronden ongegrond heeft verklaard. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep tegen de verleende verblijfsvergunning niet-ontvankelijk verklaren en het beroepschrift voor zover daartegen gericht doorzenden naar de staatssecretaris ter behandeling als bezwaarschrift.
5. Nu de staatssecretaris de vreemdeling in het besluit niet juist heeft voorgelicht omtrent de openstaande rechtsmiddelen, bestaat aanleiding de staatssecretaris op na te melden wijze in de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 9 maart 2016 in zaak nr. 15/17844, voor zover de rechtbank de beroepsgronden tegen de bij het besluit van 24 september 2015 ambtshalve verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ongegrond heeft verklaard;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre niet-ontvankelijk;
IV. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de vreemdeling het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 251,00 (zegge: tweehonderdeenenvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Willems
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2016
412.