201600329/2/R2.
Datum uitspraak: 19 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Woudenberg,
en
de raad van de gemeente Woudenberg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2015, kenmerk 154939, heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1]-[locatie 2]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [partij A], [partij B] en [partij C] (hierna: [partij] en anderen), eigenaren van de percelen [locatie 1]-[locatie 2], een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 april 2016, waar [appellant], bijgestaan door B. Lowijs, en de raad, vertegenwoordigd door I.K. Kuperus, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [partij] en anderen, vertegenwoordigd door G.G. Prinsen, gehoord.
Bij tussenuitspraak van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1491, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het besluit van 29 oktober 2015 te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht. Bij besluit van 7 juli 2016, kenmerk 169173, heeft de raad ter uitvoering van voormelde tussenuitspraak het bestemmingsplan "[locatie 1]-[locatie 2]" gewijzigd vastgesteld.
[appellant] en [partij] en anderen zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld naar voren te brengen. Van deze gelegenheid hebben zij geen gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het besluit van 29 oktober 2015 in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid is genomen. Daartoe overwoog de Afdeling dat in het plan, zoals dat kan worden geraadpleegd op www.ruimtelijkeplannen.nl, op de verbeelding de aanduiding ‘milieuzone - geurzone’ is opgenomen en, onder vernummering van de overige artikelen, aan de planregels de artikelen 1, lid 1.28 (geurgevoelig object), en 11 (algemene aanduidingsregels) zijn toegevoegd, maar dat die aanduiding en artikelen van de planregels niet bij het besluit tot vaststelling van het plan daarin zijn opgenomen en de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat dat wel had gemoeten.
2. Gelet op hetgeen in 6.2 van de tussenuitspraak is overwogen, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 29 oktober 2015, voor zover daarin niet de aanduiding ‘milieuzone - geurzone’ en, onder vernummering van de overige artikelen, de artikelen 1 lid 1.28 en 11 van de planregels zijn opgenomen, in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid is genomen. Het beroep tegen dat besluit is gegrond, Het besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, in zoverre te worden vernietigd.
3. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om alsnog te besluiten om de aanduiding ‘milieuzone -geurzone’ op de verbeelding op te nemen en, onder vernummering van de overige artikelen, de artikelen 1, lid 1.28 en 11 in de planregels op te nemen.
4. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 7 juli 2016 het bestemmingsplan "[locatie 1]-[locatie 2]" gewijzigd door de aanduiding ‘milieuzone -geurzone’ op de verbeelding op te nemen en, onder vernummering van de overige artikelen, de artikelen 1, lid 1.28 en 11 in de planregels op te nemen.
5. Het besluit van 7 juli 2016 is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede onderwerp van dit geding.
[appellant] heeft naar aanleiding van het besluit van 7 juli 2016 geen zienswijze ingediend. De Afdeling leidt hieruit af dat [appellant] geen bezwaren heeft tegen het besluit van 7 juli 2016. Het van rechtswege daartegen ontstane beroep is ongegrond.
6. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Woudenberg van 29 oktober 2015, kenmerk 154939, gegrond;
II. vernietigt dat besluit, voor zover daarin niet de aanduiding ‘milieuzone - geurzone’ en, onder vernummering van de overige artikelen, de artikelen 1 lid 1.28 en 11 van de planregels zijn opgenomen;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Woudenberg van 7 juli 2016, kenmerk 169173, ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Woudenberg tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Woudenberg aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, griffier.
w.g. Koeman w.g. Taal
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2016
325.