201508814/2/A3.
Datum uitspraak: 29 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de burgemeester van Dordrecht,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 november 2015 in zaken nrs. 14/806 en 14/807 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Dordrecht, handelend onder de naam Koffieshop ’t Geeltje,
en
de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 23 mei 2013 heeft de burgemeester de aan [wederpartij] verleende exploitatievergunning voor "Koffieshop ’t Geeltje" aan de Sint Jorisweg 20 te Dordrecht (hierna: de inrichting) ingetrokken en de aangevraagde exploitatievergunning voor de inrichting geweigerd.
Bij besluit van 23 juli 2013 heeft de burgemeester [wederpartij] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de inrichting binnen twee weken na bekendmaking van dit besluit voor twaalf maanden te sluiten en gesloten te houden.
Bij afzonderlijke besluiten van 23 december 2013 heeft de burgemeester de door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 20 april 2015 heeft de rechtbank de burgemeester in de gelegenheid gesteld het in die uitspraak geconstateerde gebrek te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 10 juli 2015 heeft de burgemeester van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
[wederpartij] heeft hierop gereageerd.
Bij uitspraak van 6 november 2015 heeft de rechtbank de door [wederpartij] ingestelde beroepen gegrond verklaard, de afzonderlijke besluiten van 23 december 2013 vernietigd, de besluiten van 23 mei 2013 en 23 juli 2013 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats van de vernietigde besluiten treedt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft de burgemeester de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 januari 2016, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. E.A. van Dommelen en mr. P. Groeneveld, beiden werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. I.A. Kamans, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [wederpartij] exploiteert sinds november 1994 de inrichting. Aan hem is op 6 juli 2009 een exploitatievergunning verstrekt. Sinds 2011 voert de burgemeester een aangescherpt beleid ten aanzien van de exploitatie van coffeeshops. Volgens het beleid, neergelegd in het document "Coffeeshops in Dordrecht, Gedoog- en Handhavingsbeleid op grond van artikel 13b Opiumwet" van 4 mei 2012, worden alle verleende exploitatievergunningen ingetrokken en moeten de bestaande exploitanten zorgen voor een nieuwe vergunning. Een vergunning wordt niet langer dan voor een periode van twee jaar verstrekt.
[wederpartij] heeft in dat kader op 23 december 2011 een aanvraag ingediend bij de burgemeester om hem een nieuwe exploitatievergunning te verstrekken.
3. Ingevolge artikel 3, eerste lid van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet bibob) kunnen bestuursorganen, voor zover zij bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:
a. uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of
b. strafbare feiten te plegen.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, kan een gemeentelijke vergunning die op grond van een verordening verplicht is gesteld voor een inrichting of bedrijf, door het college van burgemeester en wethouders respectievelijk de burgemeester, voor zover het een krachtens het tweede lid aangewezen inrichting of bedrijf betreft, worden geweigerd dan wel ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3.
Ingevolge het tweede lid worden bij algemene maatregel van bestuur inrichtingen of bedrijven aangewezen ten aanzien waarvan het wenselijk is dat, voordat een beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt genomen, door het Bureau een advies kan worden uitgebracht.
Ingevolge het derde lid kan de burgemeester, voordat een beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt genomen, het Bureau om een advies vragen.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, heeft het Bureau tot taak aan bestuursorganen, voor zover deze bij of krachtens de wet de bevoegdheid hebben gekregen het Bureau daartoe te verzoeken, desgevraagd advies uit te brengen over de mate van gevaar, bedoeld in artikel 3, eerste lid, of over de ernst van de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 3, zesde lid.
Ingevolge artikel 2:28, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Dordrecht (hierna: de Apv) is het verboden een inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
4. De burgemeester heeft bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 23 mei 2013 de op 6 juli 2009 aan [wederpartij] verstrekte exploitatievergunning ingetrokken en de op 23 december 2011 ingediende aanvraag om een nieuwe exploitatievergunning afgewezen. Daaraan heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat [wederpartij] volgens de adviezen van het Bureau van 24 september 2012 en 18 februari 2013 in de periode van 2005 tot en met 2009 in strijd met belastingwetgeving heeft gehandeld bij de exploitatie van de inrichting waarmee hij ook een groot financieel voordeel heeft behaald en dat daarom ernstig gevaar bestaat dat de exploitatievergunning mede zal worden gebruikt om uit strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten en om strafbare feiten te plegen, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet bibob.
Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 23 juli 2013 heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat [wederpartij] de inrichting in strijd met artikel 2:28, eerste lid, van de Apv exploiteert. Bij een controle op 20 juli 2013 is gebleken dat [wederpartij] de exploitatie van de inrichting niet had gestaakt.
5. Als gevolg van de aangevallen uitspraak kan [wederpartij] de exploitatie van de inrichting hervatten. De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat als [wederpartij] de inrichting weer opent hij in de gelegenheid is die activiteiten te ontplooien op grond waarvan de bestaande vergunning is ingetrokken en de nieuwe vergunning is geweigerd. Hij acht het daarom onwenselijk dat de exploitatie van de inrichting hangende de behandeling van het hoger beroep wordt hervat. Dat geld kan worden witgewassen dient te allen tijde te worden voorkomen, aldus de burgemeester.
Het verzoek van de burgemeester strekt er toe dat de aangevallen uitspraak wordt geschorst totdat de Afdeling op het ingestelde hoger beroep heeft beslist.
6. De in dit geding voorliggende vragen lenen zich niet voor beoordeling in deze procedure. Deze beoordeling zal plaatsvinden in de bodemprocedure.
De voorzieningenrechter acht niet op voorhand buiten twijfel dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep in stand zal blijven. Onbestreden is het oordeel van de rechtbank dat de in de adviezen van het Bureau vermelde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, voldoende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie dat sprake is van een ernstig vermoeden dat [wederpartij] in de periode van 2005 tot en met 2009 in strijd met belastingwetgeving heeft gehandeld en hiermee ook een groot financieel voordeel heeft behaald. Voorts is niet in geschil dat [wederpartij] ten tijde van de beoordeling in bezwaar van de tussen hem en de belastingdienst op 5 juni 2013 in het kader van het genoten voordeel gesloten vaststellingsovereenkomst nog een bedrag van € 74.992,00 moest betalen. Daarom is niet buiten twijfel dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de burgemeester zich op het standpunt mocht stellen dat ernstig gevaar bestaat dat de exploitatievergunning mede zal worden gebruikt om uit strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten en om strafbare feiten te plegen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet bibob.
Voorts is gebleken dat het hoger beroep van de burgemeester ter zitting van 17 maart 2016 en derhalve binnen afzienbare termijn, door een meervoudige kamer van de Afdeling zal worden behandeld.
7. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
schorst bij wijze van voorlopige voorziening de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 november 2015 in zaken nrs. 14/806 en 14/807.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. B. Nell, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Nell
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2016
597.