ECLI:NL:RVS:2016:2750

Raad van State

Datum uitspraak
19 oktober 2016
Publicatiedatum
19 oktober 2016
Zaaknummer
201601054/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Helder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en kostenverhaal bij overtreding van de Afvalstoffenverordening

In deze zaak heeft de Raad van State op 19 oktober 2016 uitspraak gedaan over een beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 8 december 2015 besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen, omdat de appellant in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 huishoudelijke afvalstoffen had aangeboden. De appellant had op 30 november 2015 een huisvuilzak naast een ondergrondse restafvalcontainer (ORAC) geplaatst, omdat hij stelde dat de container vol was. Het college legde een gedeelte van de kosten van de bestuursdwang, € 126,00, op aan de appellant.

De appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar op 18 januari 2016 ongegrond. Hierop heeft de appellant beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 26 september 2016 heeft het college zich verdedigd, vertegenwoordigd door M. Eser en S. el Boustati. De Raad van State overwoog dat de appellant niet ontslagen kon worden van zijn verplichting om zijn huisvuilzak volgens de geldende regels aan te bieden, ook al waren de ORAC's vol. De regels vereisen dat bij een volle container de afvalstoffen op een andere manier worden aangeboden of terug naar huis worden genomen.

De Raad van State oordeelde dat het college terecht de appellant als overtreder van de Afvalstoffenverordening had aangemerkt en dat het verhalen van de kosten van de bestuursdwang op de appellant niet onredelijk was. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 19 oktober 2016.

Uitspraak

201601054/1/A1.
Datum uitspraak: 19 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 december 2015 heeft het college zijn beslissing om op 30 november 2015 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 18 januari 2016 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2016, waar het college, vertegenwoordigd door M. Eser en S. el Boustati, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 30 november 2015 ter hoogte van de [locatie] is aangetroffen naast de daar aanwezige ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC). Niet in geschil is dat [appellant] de huisvuilzak naast de ORAC heeft geplaatst.
2. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via de betreffende inzamelvoorziening.
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
3. [appellant] voert aan dat het college ervan had moeten afzien te bepalen dat een gedeelte van de kosten van de toegepaste bestuursdwang voor zijn rekening komt. Daartoe voert hij aan dat de ter hoogte van de [locatie] gelegen ORAC vol was toen hij de huisvuilzak ter inzameling wilde aanbieden. Hij stelt dat op dat moment ook de ORAC’s, die in de buurt daarvan zijn gelegen, vol waren en dat hij daarom de huisvuilzak naast de betreffende ORAC heeft achtergelaten.
4. Dat, naar [appellant] stelt, de ORAC ter hoogte van de [locatie] en de in de buurt daarvan gelegen ORAC’s vol waren, ontsloeg hem niet van zijn verplichting om zijn huisvuilzak in overeenstemming met de daarvoor geldende regels ter inzameling aan te bieden. Bovendien staat, zoals ter zitting is toegelicht, op de ORAC vermeld dat het niet toegestaan is om huisvuil naast de container te leggen en dat indien de ORAC vol is, de gemeente hiervan op de hoogte dient te worden gesteld. Ook in de voorlichting aan de bewoners voorafgaand aan de plaatsing van de ORAC’s is dit bekend gemaakt. Door zijn huisvuilzak naast de betreffende ORAC aan te bieden heeft [appellant] in strijd gehandeld met artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening. Zoals ook door het college is aangevoerd moet een huisvuilzak in het geval een ORAC vol is, ter inzameling worden aangeboden in een andere ORAC dan wel weer naar huis worden meegenomen. Indien, naar [appellant] stelt, ook alle ORAC’s in de buurt van de betreffende ORAC vol waren dan had hij de huisvuilzak weer naar huis moeten meenemen. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, geeft gelet op het vorenstaande geen aanleiding voor het oordeel dat het college hem ten onrechte als overtreder van de Afvalstoffenverordening heeft aangemerkt en evenmin voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot het verhalen van een gedeelte van de kosten van de toegepaste bestuursdwang.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Hulst, griffier.
w.g. Helder w.g. Van Hulst
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2016
402.