ECLI:NL:RVS:2016:276

Raad van State

Datum uitspraak
29 januari 2016
Publicatiedatum
3 februari 2016
Zaaknummer
201508304/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Slingerweg, Tramsingel 63 te Breda

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 januari 2016 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van een bestemmingsplan. Het bestemmingsplan "Slingerweg, Tramsingel 63" werd op 24 september 2015 vastgesteld door de raad van de gemeente Breda. Verzoeker, wonend te Breda, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat met de bouw van een studentencomplex wordt begonnen voordat er uitspraak is gedaan in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 12 januari 2016.

De raad van de gemeente Breda, vertegenwoordigd door mr. P. Ruis, H. Hoek-de Kort en M.N. de Pooter, heeft zich verzet tegen het verzoek van verzoeker. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk kan worden verklaard, omdat verzoeker niet binnen de beroepstermijn een pro forma beroepschrift heeft ingediend. Echter, de voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het beroepschrift tijdig is ontvangen en dat verzoeker binnen de gestelde termijn een aanvullend beroepschrift heeft ingediend.

De voorzieningenrechter heeft vervolgens de inhoudelijke bezwaren van verzoeker tegen het bestemmingsplan beoordeeld. Verzoeker heeft onder andere aangevoerd dat het plan in strijd is met de Structuurvisie Bedrijventerreinen Breda 2020 en het actieplan Studenthousing@Breda. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het bestemmingsplan niet in strijd is met de geldende structuurvisies en dat de bezwaren van verzoeker onvoldoende grond bieden voor het treffen van een voorlopige voorziening. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal houden.

Uitspraak

201508304/2/R3.
Datum uitspraak: 29 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Breda,
verzoeker,
en
de raad van de gemeente Breda,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Slingerweg, Tramsingel 63" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 januari 2016, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. P. Ruis, H. Hoek-de Kort en M.N. de Pooter, allen werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts zijn ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Tramsingel B.V. en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland, advocaat te Den Haag, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek om voorlopige voorziening heeft betrekking op het plan dat voorziet in een complex van 214 zelfstandige en 46 onzelfstandige studentwooneenheden en commerciële ruimten van 400 m² op de percelen Tramsingel 52 en 62-66 te Breda.
[verzoeker] is vennoot van de vennootschap onder firma Dutch Leisure Concepts v.o.f., handelend onder de naam Strand Binnen, welk bedrijf aan de noordoostzijde van de gronden in het plangebied in het pand Tramsingel 48 is gevestigd. [verzoeker] verzoekt om schorsing van het plan teneinde te voorkomen dat met de bouw van het studentencomplex wordt begonnen, voordat uitspraak is gedaan in de hoofdzaak.
Ontvankelijkheid
3. De raad en Tramsingel en [bedrijf] stellen zich op het standpunt dat het beroep van [verzoeker] niet-ontvankelijk is, omdat hij niet binnen de beroepstermijn een pro forma beroepschrift heeft ingediend en, nu voorts niet is gebleken dat hij zijn beroep tijdig heeft gemotiveerd, zowel het beroep als het verzoek om voorlopige voorziening van [verzoeker] niet-ontvankelijk is.
3.1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bevat het beroepschrift de gronden van het beroep.
Ingevolge artikel 6:6, aanhef onder a, kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, vierde lid, vangt de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit dat is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, ter inzage is gelegd.
3.2. Het vastgestelde plan is bij kennisgeving van 7 oktober 2015 bekendgemaakt. Hierin staat dat het plan met ingang van 8 oktober 2015 ter inzage zal worden gelegd. Anders dan de raad en Tramsingel en [bedrijf] veronderstellen, vangt de beroepstermijn gelet op artikel 6:8, vierde lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit ter inzage is gelegd, zodat de beroepstermijn in dit geval is aangevangen op 9 oktober 2015 en is geëindigd op 19 november 2015. Het pro forma beroepschrift is op 19 november 2015, en derhalve tijdig, door de Afdeling ontvangen. Voorts heeft [verzoeker] binnen de daartoe door de Afdeling gestelde termijn een aanvullend beroepschrift ingediend. Mitsdien bestaat er in zoverre geen beletsel [verzoeker] in zijn verzoek te ontvangen en verwacht de voorzieningenrechter op voorhand evenmin in zoverre een beletsel ten aanzien van het beroep in de bodemprocedure.
4. Voorts stellen de raad en Tramsingel en [bedrijf] dat [verzoeker] zijn verzoek om voorlopige voorziening niet met gronden heeft onderbouwd. In het aanvullend verzoekschrift van 3 december 2015 zijn alleen gronden namens Strand Binnen naar voren gebracht, terwijl Strand Binnen geen beroep heeft ingesteld. Voorts is [partij] pas bij het aanvullend verzoekschrift van 3 december 2015 genoemd als verzoeker en, voor zover dit al mogelijk zou zijn, daarmee te laat in beroep is gekomen. Gelet op het bovenstaande dienen het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening van [verzoeker] en van [partij] niet-ontvankelijk te worden verklaard.
[verzoeker] kan volgens de raad, Tramsingel en [bedrijf] daarnaast niet als belanghebbende worden aangemerkt, omdat hij slechts een afgeleid belang heeft van Strand Binnen. Daarbij wijzen zij erop dat [verzoeker] vennoot is en de zelfstandige bevoegdheden van de vennoten beperkt zijn.
4.1. Deze door de raad en Tramsingel en [bedrijf] gevoerde betogen hebben betrekking op de vragen of [verzoeker] als vennoot bevoegd is Strand Binnen in rechte te vertegenwoordigen dan wel of [verzoeker] alleen in de hoedanigheid van natuurlijk persoon beroep kan instellen. In dat laatste geval dient tevens de vraag te worden beantwoord of [verzoeker] een zelfstandig eigen belang heeft of slechts een van Strand Binnen afgeleid belang. Nu deze vragen, bij gebrek aan genoegzame gegevens, in dit geval niet in deze procedure kunnen worden beantwoord, zullen deze in de bodemprocedure aan de orde moeten komen en zal de voorzieningenrechter overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
Inhoudelijk
5. [verzoeker] voert een aantal bezwaren van formele aard aan. Volgens hem was het besluit informeel al genomen voordat zijn zienswijze is beoordeeld. Gelet daarop is zijn zienswijze nauwelijks beoordeeld.
De voorzieningenrechter ziet in deze bezwaren geen aanleiding voor het oordeel dat er zodanige gebreken aan het plan kleven, dat deze in de hoofdzaak tot de conclusie zullen leiden dat het plan reeds hierom niet in stand zal kunnen blijven.
6. [verzoeker] voert voorts aan dat het plan in strijd is met de Structuurvisie Bedrijventerreinen Breda 2020 (hierna: structuurvisie 2020). Het plangebied is daarin aangemerkt als een consolidatiegebied, waarbij een wijziging van gebruik als bedrijventerrein niet is toegestaan. Voorts is het plan in strijd met het actieplan Studenthousing@Breda (hierna: actieplan), waarin staat dat het transformeren van bestaand leegstaand vastgoed en ombuigen van bestaande appartementenprojecten prioriteit hebben boven nieuwbouwprojecten. Niet is bekeken of dit mogelijk is.
6.1. De raad heeft het plan blijkens de plantoelichting getoetst aan de op het moment van vaststelling geldende Structuurvisie Breda 2030 (hierna: structuurvisie 2030). Hierin is opgenomen dat de structuurvisie 2020, evenals de Kantorennota Breda 2020, nog steeds geldig zijn voor zover de inhoud daarvan niet strijdig is met de structuurvisie 2030. In de structuurvisie 2030 is het gebied, anders dan in de structuurvisie 2020, aangewezen voor "gemengd en wonen". Voorts is vanwege leegstand van 16% van kantoren in navolging van de Kantorennota Breda 2020 voor het plangebied uitdrukkelijk ingezet op het schrappen van 17.400 m² kantoorvloeroppervlak. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat gelet op het voorgaande strijd bestaat tussen het consolidatieperspectief van de structuurvisie 2020 met de nieuwere inzet op het schrappen van kantoorruimte, zodat de structuurvisie 2020 in dit geval moet wijken en het plan daarmee niet in strijd is.
Wat betreft het actieplan is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat wordt voldaan aan de doelstelling dat prioriteit moet worden gegeven aan het transformeren van bestaand leegstaand vastgoed. Dat het studentencomplex uit nieuwbouw zal bestaan, doet aan het vorenstaande niet af omdat de ter plaatse bestaande grotendeels leegstaande bedrijfsbebouwing zal worden gesloopt.
7. Verder voert [verzoeker] aan dat hij vreest voor een beperking van de bedrijfsvoering van Strand Binnen vanwege een toename van klachten over geluidhinder. Niet is gemotiveerd waarom Strand Binnen is te vergelijken met een kinderspeelparadijs en het bedrijf daarom in milieucategorie 2 valt. De bedrijfsvoering van Strand Binnen bestaat uit het organiseren van groepsactiviteiten, bedrijfsuitjes en personeelsfeesten met bijbehorende bbq's en feesten, hetgeen volgens [verzoeker] in milieucategorie 3 valt. Uitgaande van categorie 3 wordt de richtafstand waarschijnlijk overschreden en had er akoestisch onderzoek plaats moeten vinden.
7.1. De raad is voor de beoordeling van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het studentencomplex en het behoud van de omliggende bedrijvigheid aangesloten bij de VNG-brochure uit 2009, waarbij is uitgegaan van de richtafstanden die voor het omgevingstype gemengd gebied gelden. In de plantoelichting staat dat Monkey Town en de overige bedrijven in het pand Tramsingel 48 overeenkomen met de in de VNG-brochure opgenomen functie kinderspeelparadijs, die in milieucategorie 2 valt. Geconcludeerd is dat wordt voldaan aan de daarvoor opgenomen richtafstand van 10 m.
In het verweerschrift en ter zitting heeft de raad erop gewezen dat bij de vaststelling van het voor het pand Tramsingel 48 geldende plan "Tramsingel, Tramsingel 48", in 2012, ervan is uitgegaan dat de voorgenomen bedrijvigheid in milieucategorie 2 valt. Volgens de raad valt het organiseren van feesten wellicht in milieucategorie 3.1, maar deze activiteiten zijn niet toegestaan omdat dat plan alleen ondergeschikte horeca toestaat. Voorts is de dichter bij Strand Binnen gelegen bedrijfswoning op het perceel Tramsingel 67 maatgevend voor de toelaatbare geluidbelasting van het bedrijf.
7.2. Ter zitting is vast komen te staan dat Strand Binnen en het daarbij behorende buitenterras op een afstand van tenminste ongeveer 35 m van het voorziene studentencomplex zijn gelegen. Gelet hierop is de voorzieningenrechter op voorhand van oordeel dat, daargelaten of de bedrijfsactiviteiten van Strand Binnen in milieucategorie 3.1 vallen en of dit planologisch is toegestaan, ook aan de aanbevolen richtafstand in de VNG-brochure van 30 m voor bedrijven in categorie 3.1 in gemengd gebied wordt voldaan. Naar voorlopig oordeel heeft de raad zich gelet daarop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aanvullend akoestisch onderzoek niet noodzakelijk is voor het oordeel of het woon- en leefklimaat ter plaatse van het studentencomplex aanvaardbaar zal zijn en of de bedrijfsvoering van Strand Binnen hierdoor zal worden beperkt.
8. [verzoeker] vreest dat zijn parkeerplaatsen door studenten in gebruik zullen worden genomen. De berekening van de voorziene parkeerplaatsen is onvoldoende. Niet duidelijk is hoe het aantal parkeerplaatsen is berekend dat voor de huidige functies in gebruik is, zodat voorts niet duidelijk is in hoeveel extra parkeerplaatsen moet worden voorzien voor het plan. Daarnaast is de parkeernorm van 0,2 parkeerplaats per studentwooneenheid niet realistisch en is niet duidelijk hoe wordt voorkomen dat oud-studenten in de woningen blijven wonen.
8.1. In paragraaf 5.2 van de plantoelichting is ingegaan op het benodigde aantal parkeerplaatsen. Voor de berekening van de parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van de herijking nota Parkeer- en Stallingsbeleid 2004 die in 2013 door de raad is vastgesteld. Het plangebied ligt in het deelgebied schil waarvoor een parkeernorm van 0,2 per kamer in een studentenwoning geldt. Tezamen met de parkeerbehoefte voor de commerciële ruimten komt het totaal aantal benodigde parkeerplaatsen op 58. Voor de huidige bedrijvigheid wordt gebruik gemaakt van 24 parkeerplaatsen in de openbare ruimte, zodat 34 parkeerplaatsen moeten worden aangelegd. Er zijn volgens de plantoelichting 37 tot 41 parkeerplaatsen op eigen terrein voorzien.
In hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in voldoende parkeerplaatsen zal worden voorzien en het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare parkeerdruk rondom het plangebied. De raad heeft in zijn verweerschrift nader uiteengezet hoe de parkeerbehoefte van de bestaande bedrijvigheid is berekend en voorts is in de planregels vastgelegd dat alleen bewoning door studenten is toegestaan. Naar voorlopig oordeel heeft de raad voorts in redelijkheid kunnen stellen dat de norm van 0,2 parkeerplaatsen per kamer niet te laag is, gezien de ligging van de locatie nabij het centrum en het openbaar vervoer en omdat weinig studenten over een auto zullen beschikken.
Conclusie
9. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter in hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd geen aanleiding voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal houden en bestaat, na afweging van alle betrokken belangen, aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Matulewicz
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2016
45-758.