ECLI:NL:RVS:2016:2774

Raad van State

Datum uitspraak
10 oktober 2016
Publicatiedatum
19 oktober 2016
Zaaknummer
201605537/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan "Supermarkt e.o. Waarland"

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 10 oktober 2016 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van een beroepsprocedure tegen het bestemmingsplan "Supermarkt e.o. Waarland", vastgesteld door de raad van de gemeente Schagen op 28 juni 2016. De verzoeker, wonend in de nabijheid van het plangebied, vreest dat de uitbreiding van de sporthal en de toevoeging van detailhandel negatieve gevolgen zal hebben voor zijn woon- en leefklimaat. Hij heeft zijn bezwaren tegen het bestemmingsplan geuit, waaronder de vrees voor geluidsoverlast en een vermindering van zijn uitzicht.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 oktober 2016, waar de verzoeker werd bijgestaan door een gemachtigde en de raad werd vertegenwoordigd door ambtenaren en de wethouder. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De raad heeft in de Nota van beantwoording van zienswijzen op de ingediende bezwaren gereageerd, en de voorzieningenrechter oordeelt dat de raad voldoende heeft gemotiveerd dat aan de aanbevolen richtafstanden voor detailhandel wordt voldaan. De voorzieningenrechter concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aantasting van het uitzicht van de verzoeker aanvaardbaar is en dat de toename van verkeersbewegingen niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201605537/2/R1.
Datum uitspraak: 10 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Schagen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Supermarkt e.o. Waarland" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 oktober 2016, waar [verzoeker], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Been, E. Franke, B. Odie, allen werkzaam bij de gemeente, en J. Beemsterboer, wethouder, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. D.J. de Jongh, advocaat te Haarlem, en Waarlands Dorpshuis, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. In dit plan wordt voorzien in 22 woningen, een winkelruimte waaronder een supermarkt en de mogelijkheid om de sporthal uit te breiden. [verzoeker] woont op het perceel [locatie] in de directe omgeving van het plangebied. Hij richt zich tegen de uitbreiding van de sporthal en de toevoeging van detailhandel. Hij vreest dat deze aspecten tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat zullen leiden.
3. [verzoeker] betoogt dat de raad onvoldoende is ingegaan op de door hem ingediende zienswijze.
3.1. Artikel 3:46 van de Awb strekt er niet toe dat bij het beantwoorden van de zienswijze op ieder afzonderlijk argument moet worden ingegaan. De raad is in de Nota van beantwoording van zienswijzen op alle bezwaren uit de zienswijze ingegaan. Om die reden bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat niet aan artikel 3:46 van de Awb is voldaan.
Het betoog faalt.
4. [verzoeker] betoogt dat het plan onaanvaardbare gevolgen heeft voor zijn woon- en leefklimaat. In dit verband voert hij aan dat de voorziene uitbreiding van de sporthal tot een onaanvaardbare aantasting van zijn uitzicht leidt. Voorts betoogt hij dat de raad ten onrechte niet heeft onderkend dat ter plaatse van zijn woning geluid-, trillings-, licht-, geur- en stofoverlast zal ontstaan als gevolg van de voorziene detailhandel. Hiertoe voert hij aan dat niet wordt voldaan aan de aanbevolen richtafstand uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" uit 2009 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure). In dit verband voert hij aan dat ten onrechte uitsluitend is gekeken naar de aanbevolen richtafstand voor een supermarkt, de activiteit "detailhandel brood en banket met bakken voor eigen winkel" is namelijk ter plaatse ook toegestaan. Voorts betoogt [verzoeker] dat de raad er ten onrechte van uit gaat dat aan de aanbevolen richtafstand voor detailhandel wordt voldaan, de afstand tussen zijn perceel en het meest dichtbijzijnde plandeel is namelijk 7 m.
4.1. In de plantoelichting staat dat de VNG-brochure is toegepast. In de plantoelichting is uitgegaan van detailhandel die tot milieucategorie 1 behoort waarvoor een richtafstand van 10 m wordt aanbevolen.
4.2. In de VNG-brochure wordt zowel voor de activiteit "supermarkten, warenhuizen" als voor de activiteit "detailhandel brood en banket met bakken voor eigen winkel" een richtafstand aanbevolen van 10 m.
4.3. Op dit moment is ter plaatse van het plangebied reeds een sporthal aanwezig. Als gevolg van dit plan kan deze sporthal worden uitgebreid waardoor het uitzicht van [verzoeker] wordt beperkt. Dit plan maakt het mogelijk dat op ongeveer 40 m van de woning van [verzoeker] een uitbreiding van de sporthal wordt gerealiseerd met een bouwhoogte van 10 m. Het is niet uitgesloten dat het uitzicht van [verzoeker] vermindert ten opzichte van de huidige situatie. Gelet op de afstand tussen het perceel waar de uitbreiding van de sporthal kan worden gerealiseerd en de woning van [verzoeker], en de gangbare maximale bouwhoogte die voor de voorziene uitbreiding van de sporthal is toegestaan, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aantasting van het uitzicht van [verzoeker] aanvaardbaar is.
4.4. De afstand tussen de woning van [verzoeker] en het plandeel met de bestemming "Centrum" waar detailhandel is toegestaan is ongeveer 11 m. De raad heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat aan de aanbevolen richtafstand wordt voldaan. [verzoeker] heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan desondanks moet worden geoordeeld dat ter plaatse van zijn woning sprake zal zijn van ernstige geluid-, trillings-, licht-, geur- en stofoverlast als gevolg van de voorziene detailhandel. [verzoeker] heeft voorts ter zitting aangevoerd dat hij beducht is voor de gevolgen van verkeer als gevolg van de voorziene detailhandel, omdat een in- en uitrit tot het plangebied voor zijn woning is voorzien. De raad heeft toegelicht dat als gevolg van de detailhandel twee vrachtwagenbewegingen per dag worden verwacht. Ook heeft de raad toegelicht dat voor het hele plan inclusief woningen 900 extra verkeersbewegingen worden verwacht. De voorzieningenrechter overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat deze 900 extra verkeersbewegingen allemaal zullen plaatsvinden op de weg voor de woning van [verzoeker], omdat het plan de mogelijkheid biedt om nog een andere toegangsweg tot de woningen en de detailhandel aan te leggen. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de toename van verkeersbewegingen in de Jonkerstraat niet zodanig is dat de voorziene detailhandel voor [verzoeker] tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat leidt.
Het betoog faalt.
5. [verzoeker] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van zijn zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [verzoeker] heeft in het beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Het betoog faalt.
6. Ten aanzien van hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd met betrekking tot het akoestisch rapport, het ontbreken van een verkeerscirculatieplan en het ontbreken van een calamiteitenplan verwacht de voorzieningenrechter dat deze beroepsgronden in de bodemprocedure niet tot een gegrond beroep zullen leiden. Ook wat deze aspecten betreft ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.W.A.M.M. Delauw, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Delauw
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2016
812.