201507845/1/A1.
Datum uitspraak: 26 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Forbo Flooring B.V. (hierna: Forbo Flooring), gevestigd te Assendelft, gemeente Zaanstad,
appellante,
en
de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 februari 2015 heeft de staatssecretaris met toepassing van artikel 16.34a van de Wet milieubeheer het aantal kosteloos aan Forbo Flooring toegewezen broeikasgasemissierechten gewijzigd.
Bij besluit van 2 juli 2015 heeft de staatssecretaris het door Forbo Flooring hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft Forbo Flooring beroep ingesteld bij de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank heeft het beroepschrift doorgezonden aan de Afdeling.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juli 2016, waar Forbo Flooring, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R.G.P. van Slijpe en S. Bank, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Forbo Flooring is producent van linoleum vloerbedekking. Bij het "Nationaal toewijzingsbesluit broeikasgasemissierechten 2013-2020" van 29 oktober 2013 zijn aan haar voor elk van de kalenderjaren 2013 tot en met 2020 kosteloos broeikasgasemissierechten toegewezen. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 10 februari 2015 heeft de staatssecretaris het aantal kosteloos aan Forbo Flooring toegewezen broeikasgasemissierechten voor de kalenderjaren 2015 tot en met 2020 lager vastgesteld. Hieraan heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat de lijst van bedrijfstakken of deeltakken die geacht worden te zijn blootgesteld aan een significant risico op het weglekeffect door de Europese Commissie is gewijzigd bij het Besluit van 27 oktober 2014, 2014/746/EU en dat Forbo Flooring als gevolg van die wijziging niet langer behoort tot een bedrijfstak of deeltak met een significant risico op het weglekeffect.
2. Ingevolge artikel 16.34a van de Wet milieubeheer wijzigt de staatssecretaris, indien de Europese Commissie op grond van artikel 10bis, dertiende lid, van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten de lijst van bedrijfstakken of deeltakken die geacht worden te zijn blootgesteld aan een significant risico op het weglekeffect, aanpast, en het bedrijfstakken of deeltakken betreft die in Nederland zijn gevestigd, een overeenkomstig afdeling 16.2.1 van de Wet milieubeheer genomen besluit houdende kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten overeenkomstig de uitvoeringsmaatregelen die de Europese Commissie op grond van artikel 10bis, eerste en dertiende lid, van die richtlijn heeft vastgesteld.
3. Forbo Flooring betoogt dat artikel 16.34a van de Wet milieubeheer in dit geval niet voorziet in een bevoegdheid tot wijziging van kosteloos toegewezen broeikasgasemissierechten. Volgens Forbo Flooring volgt uit de tekst van artikel 16.34a dat dit artikel alleen kan worden toegepast wanneer het risico op het weglekeffect van een bedrijfstak door de Europese Commissie is aangepast. Het risico op het weglekeffect van de bedrijfstak waartoe zij behoort, is volgens Forbo Flooring met de bij Besluit 2014/746/EU gewijzigde lijst niet aangepast ten opzichte van de oude lijst bij Besluit 2010/2/EU. Forbo Flooring voert in dit verband aan dat zij louter door een wijziging van de zogenoemde NACE/PRODCOM indeling, die volgens haar los staat van de beoordeling van het risico op het weglekeffect, als producent van linoleum vloerbedekking is ingedeeld in een andere bedrijfstak dan voorheen. Het risico op het weglekeffect van de bedrijfstak waarin zij was ingedeeld, noch dat van de bedrijfstak waarin zij thans is ingedeeld, zijn met het vaststellen van de nieuwe lijst echter gewijzigd ten opzichte van de oude lijst, aldus Forbo Flooring, aangezien de bedrijfstak waarin zij was ingedeeld op beide lijsten voorkomt en de bedrijfstak waarin zij thans is ingedeeld op beide lijsten ontbreekt.
4. De bedrijfstakken en deeltakken die vermeld stonden op de lijst bij het Besluit van 24 december 2009 2010/2/EU waren ontleend aan de NACE/PRODCOM indeling 2007. Onder de NACE/PRODCOM indeling 2007 behoorde Forbo Flooring als producent van linoleum vloerbedekking tot deeltak 36.63.40.00 "Linoleum, floor coverings consisting of a coating or covering applied on a textile backing (excluding sheets and plates of linoleum compounds)". Die deeltak was ondergebracht in bedrijfstak 36.63 "Other manufacturing n.e.c.". Bedrijfstak 36.63 stond vermeld op de lijst bij Besluit 2010/2/EU.
De bedrijfstakken en deeltakken die vermeld staan op de gewijzigde lijst bij Besluit 2014/746/EU zijn ontleend aan een gewijzigde NACE/PRODCOM indeling. Forbo Flooring behoort thans, zoals zij ter zitting heeft bevestigd, tot deeltak 22.23.15.00 "Linoleum, floor coverings consisting of a coating or covering applied on a textile backing (excluding sheets and plates of linoleum compounds)". Die deeltak is ondergebracht in bedrijfstak 22.23 "Manufacture of builders’ ware of plastic". Op de lijst bij Besluit 2014/746/EU staan bedrijfstak 22.23 of deeltak 22.23.15.00 niet vermeld.
Waar Forbo Flooring nog wel viel onder een op de lijst bij Besluit 2010/2/EU vermelde bedrijfstak of deeltak, is dat niet langer het geval op grond van de lijst bij Besluit 2014/746/EU. Dit betekent dat wordt voldaan aan de in artikel 16.34a van de Wet milieubeheer opgenomen voorwaarde voor toepassing van dat artikel, dat sprake moet zijn van een op Forbo Flooring betrekking hebbende aanpassing van de lijst van bedrijfstakken of deeltakken die geacht worden te zijn blootgesteld aan een significant risico op het weglekeffect. De staatssecretaris heeft het op Forbo Flooring betrekking hebbende besluit dan ook terecht gewijzigd.
Het betoog faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Van Grinsven
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2016
462-833.