201509021/1/V3.
Datum uitspraak: 29 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 4 december 2015 in zaak nr. 15/20723 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2015 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 4 december 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en hem schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.B. Kleerekooper, advocaat te Hoenderloo, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De staatssecretaris klaagt in de enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij in het geval van de vreemdeling had moeten volstaan met de toepassing van een lichter middel.
Daartoe voert de staatssecretaris onder meer aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de vreemdeling lang genoeg in de gelegenheid is geweest om zelfstandig te vertrekken, maar hiertoe geen enkele activiteit heeft ondernomen.
1.1. De rechtbank heeft aan haar hiervoor weergegeven oordeel ten grondslag gelegd dat eerdere presentaties bij verschillende autoriteiten niet hebben geleid tot afgifte van een laissez passer en de staatssecretaris geen concrete aanwijzingen heeft genoemd die dat thans anders maken. Voorts heeft de rechtbank aan dat oordeel ten grondslag gelegd dat de vreemdeling enige pogingen heeft ondernomen zijn vertrek te bewerkstelligen en niet is gebleken dat hij daartoe thans niet meer bereid is. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat de maatregel van bewaring niet noodzakelijk is voor de door de staatssecretaris uitgevoerde en nog uit te voeren onderzoekshandelingen.
Door aldus te oordelen, heeft de rechtbank niet onderkend dat de vreemdeling zijn gestelde pogingen om zelfstandig te vertrekken op geen enkele wijze heeft gestaafd. Ook overigens heeft de vreemdeling geen aantoonbare pogingen ondernomen die zijn terugkeer kunnen bespoedigen. Reeds hierom heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de staatssecretaris in het geval van de vreemdeling had moeten volstaan met de toepassing van een lichter middel.
De enige grief slaagt reeds hierom. Hetgeen de staatssecretaris overigens aanvoert, behoeft geen bespreking.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 4 december 2015 in zaak nr. 15/20723;
III. verklaart het beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Waasdorp
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2016
714.