ECLI:NL:RVS:2016:2818

Raad van State

Datum uitspraak
26 oktober 2016
Publicatiedatum
26 oktober 2016
Zaaknummer
201600234/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar kinderopvangtoeslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 december 2015, waarin het beroep van [appellante] tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. Het oorspronkelijke besluit, genomen op 21 augustus 2014, hield in dat het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2014 werd herzien en op nihil werd gesteld. Hiertegen heeft [appellante] bezwaar gemaakt, maar de Belastingdienst/Toeslagen verklaarde dit bezwaar op 2 juni 2015 niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank bevestigde deze beslissing, wat leidde tot het hoger beroep van [appellante].

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 7 oktober 2016 behandeld. Tijdens de zitting heeft [appellante] aangevoerd dat zij het bezwaarschrift op 21 september 2014 heeft verzonden, maar dat dit niet tijdig bij de Belastingdienst/Toeslagen is ontvangen. De rechtbank had vastgesteld dat de bezwaartermijn liep van 22 augustus tot 3 oktober 2014, en dat het bezwaarschrift pas op 24 november 2014 was ontvangen. De Afdeling oordeelde dat [appellante] niet aannemelijk had gemaakt dat het bezwaarschrift tijdig was verzonden, en dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding.

De conclusie van de Afdeling was dat de rechtbank het beroep van [appellante] terecht niet-ontvankelijk had verklaard. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201600234/1/A2.
Datum uitspraak: 26 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Haarlem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 december 2015 in zaak nr. 15/1361 in het geding tussen:
[appellante]
en
Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 augustus 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2014 herzien en op nihil gesteld.
Bij brief gedateerd op 21 september 2014 heeft [appellante] tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Tegen het uitblijven van een besluit op bezwaar heeft [appellante] op 14 april 2015 beroep ingesteld.
Bij besluit van 2 juni 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaarschrift van [appellante] niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 28 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] ingestelde beroep, voor zover van belang, tegen het besluit van 2 juni 2015 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2016, waar [appellante] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
Aanleiding
1. Bij besluit van 21 augustus 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2014 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 2 juni 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het hiertegen ingediende bezwaar van [appellante] niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Het hiertegen door [appellante] ingediende beroep, is door de rechtbank ongegrond verklaard. [appellante] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld omdat de rechtbank volgens haar ten onrechte tot dit oordeel is gekomen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [appellante] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaartermijn is aangevangen op 22 augustus 2014 en is geëindigd op 3 oktober 2014. Het bezwaarschrift is gedateerd op 21 september 2014, maar volgens de Belastingdienst/Toeslagen is het bezwaarschrift pas ontvangen op 24 november 2014. De rechtbank acht niet aannemelijk gemaakt dat [appellante] het bezwaarschrift op of omstreeks 21 september 2014 heeft verzonden of ingediend, zodat het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn is ingediend. Volgens de rechtbank heeft [appellante] voorts geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is. De rechtbank heeft het beroep, gericht tegen het besluit van 2 juni 2015, ongegrond verklaard.
Hoger beroep van [appellante]
3. De wettelijke bepalingen die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4. [appellante] verzet zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn is ingediend. Zij voert aan dat zij op 21 september 2014 het bezwaarschrift heeft verzonden, maar dat dit niet binnen de bezwaartermijn bij de Belastingdienst/Toeslagen is binnengekomen.
5. De Afdeling stelt met de rechtbank vast dat de bezwaartermijn aanving op 22 augustus 2014 en is geëindigd op 3 oktober 2014. Het bezwaarschrift van [appellante] is gedateerd op 21 september 2014. Blijkens de datumstempel is het bezwaarschrift bij de Belastingdienst/Toeslagen op 24 november 2014 ingekomen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op of omstreeks 21 september 2014 dan wel op een latere datum binnen de bezwaartermijn een bezwaarschrift heeft verzonden of ingediend, zodat het bezwaarschrift buiten de bezwaartermijn, zoals bepaald in artikel 6:7, 6:8 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), is ingediend. Evenmin is gebleken dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
Op grond van het voorgaande is de conclusie dat de rechtbank het beroep van [appellante] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, griffier.
w.g. Michiels w.g. Fenwick
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2016
608.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8
1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen een besluit waartegen alleen door een of meer bepaalde belanghebbenden administratief beroep kon worden ingesteld, vangt aan met ingang van de dag na die waarop de beroepstermijn ongebruikt is verstreken.
3. De termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit dat aan goedkeuring is onderworpen, vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit, inhoudende de goedkeuring van dat besluit, op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:9
1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
2. Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Artikel 6:11
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.