201503366/1/A1.
Datum uitspraak: 10 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 9 maart 2015 in zaak nr. 14/2493 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.
Procesverloop
Bij besluit van 7 november 2013 heeft het college naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van [appellant], aan [belanghebbende A] en [belanghebbende B] onder het opleggen van een dwangsom gelast om binnen acht weken na dagtekening van dit besluit twee kennels en een daartussen geplaatste houten schuur op het perceel aan de [locatie] te Hoofddorp (hierna: het perceel) te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 14 mei 2014 heeft het college het door [belanghebbende A] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 7 november 2013 herroepen en in heroverweging het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de twee kennels en de houten schuur op het perceel afgewezen.
Bij uitspraak van 9 maart 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Veniga, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Vandenbussche en mr. M.P. Hoogewerf, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende A] en [belanghebbende B], vertegenwoordigd door mr. S.E.H. van Thoor, als partij gehoord.
Overwegingen
1. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat voor het bouwen van de houten schuur en de hondenhokken op het perceel een omgevingsvergunning is vereist.
Hij voert daartoe aan dat deze gebouwen zich niet in het achtererf bevinden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidde ten tijde van belang, (hierna: het Bor).
1.1. Ingevolge artikel 1 van Bijlage II van het Bor wordt in deze wet verstaan onder achtererfgebied: erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder 3, is een omgevingsvergunning niet vereist indien deze activiteiten betrekking hebben op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de in dit artikel vermelde eisen.
1.2. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 7 mei 2014 in zaak nr. 201307499/1/A1 kan het achtererfgebied als bedoeld in artikel 1, gelezen in samenhang met artikel 2, derde lid, van Bijlage II van het Bor worden bepaald door vast te stellen wat de voorgevel van het hoofdgebouw is.
Ingevolge artikel 1 van de voorschriften van het ten tijde van belang ter plaatse geldende bestemmingsplan "Hoofddorp Floriande Zuid 2007" wordt onder voorgevel verstaan: de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.3. Uitsluitend in geschil is of de hondenhokken en de schuur zich op het achtererf bevinden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van Bijlage II van het Bor. Vast staat dat de woning op het perceel (hierna: de woning) moet worden aangemerkt als hoofdgebouw. De rechtbank heeft terecht het standpunt van het college dat de korte gevel als de belangrijkste gevel en derhalve als voorgevel van de woning heeft aangemerkt, niet onjuist geacht. Daarbij is van belang dat het college sinds 2012 de vaste gedragslijn hanteert dat de gevel waarin zich de voordeur bevindt als voorgevel moet worden aangemerkt en de voordeur, naar niet in geschil is, zich in de korte gevel van de woning bevindt.
Verder is daarbij van belang dat blijkens de door [appellant] overgelegde foto’s het huisnummerplaatje en de uitrit zich aan de korte gevel van de woning bevinden. [appellant] stelt tevergeefs dat de brievenbus zich aan de lange gevel van de woning bevindt, nu het college zich niet weersproken op het standpunt heeft gesteld dat zich ook een brievenbus bevindt bij de korte gevel.
Verder stelt [appellant] tevergeefs dat de deurbel zich aan de lange gevel bevindt. Blijkens een door [appellant] overgelegde foto is de deurbel in een kastje gemonteerd aan de weg die is gelegen langs de woning. De deurbel bevindt zich derhalve noch in de korte, noch in de lange gevel.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank het standpunt van het college terecht niet onjuist bevonden dat de houten schuur en de hondenhokken zich in het achtererfgebied bevinden.
Het betoog faalt.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Van Leeuwen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2016
543.