201602128/1/A2.
Datum uitspraak: 2 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 februari 2016 in zaak nr. 15/4780 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2015 heeft de raad heeft de raad een verzoek van [appellant] om toevoeging van een advocaat afgewezen.
Bij besluit van 1 juli 2015 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 februari 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht om uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. [appellant] heeft het verzoek om een toevoeging gedaan voor het voeren van verweer tegen een ontruimingsvordering. Deze vordering betreft een koffiehuis te Almere dat hij exploiteert onder de naam [koffiehuis]. Niet in geschil is dat het om een bedrijfsmatig rechtsbelang gaat. [appellant] stelt zich op het standpunt dat hij voor een toevoeging in aanmerking komt, omdat de rechtsvordering bedrijfsbedreigend is.
2. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, onderdeel 1, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb), wordt rechtsbijstand niet verleend indien het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft, de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft, tenzij voortzetting van het beroep of bedrijf voor zover het niet in de vorm van een rechtspersoon wordt gevoerd, afhankelijk is van het resultaat van de aangevraagde rechtsbijstand.
Volgens werkinstructie H050 van de raad, die betrekking heeft op artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van het Bvr, is vermeld dat voor verweer tegen de opzegging van een huurcontract bedrijfsruimte geen toevoeging wordt verstrekt. Het bedrijf kan zich ergens anders vestigen. Ook een hogere huurprijs op een nieuwe locatie is geen argument om een toevoeging te verstrekken. Dit wordt nooit aangemerkt als bedrijfsbedreigend. Ook voor verweer tegen de opzegging van een huurcontract bedrijfsruimte in verband met illegale activiteiten, zoals een wietplantage, wordt geen toevoeging verstrekt, aldus de werkinstructie.
3. De raad heeft de aanvraag van [appellant] afgewezen, omdat het verzoek betrekking heeft op een zelfstandig beroep of bedrijf en de raad in dat geval geen toevoeging verleent. Een uitzondering op deze regel wordt alleen gemaakt als voortzetting van het beroep of bedrijf afhankelijk is van het resultaat van de aangevraagde rechtsbijstand. Een dergelijke situatie is niet aan de orde, omdat het bedrijf zich ergens anders kan vestigen. Dat op een nieuwe locatie een hogere huurprijs moet worden betaald wordt niet aangemerkt als bedrijfsbedreigend, aldus de raad.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad toevoeging terecht heeft geweigerd. De rechtbank heeft niet onderkend dat de opzegging van een huurcontract en de verhoging van de huurprijs, waar werkinstructie H050 betrekking op heeft, niet vergelijkbaar zijn met een ontruimingsvordering. De opzegging van een huurcontract en de verhoging van de huurprijs worden ruim van tevoren aangekondigd, een ontruimingsvordering niet. Dat al langer een geschil bestaat met de eigenaar van het pand waarin het koffiehuis wordt geëxploiteerd, betekent niet dat hij een andere bedrijfsruimte achter de hand heeft voor het geval het koffiehuis ontruimd moet worden. De rechtbank heeft verder niet onderkend dat een koffiehuis afhankelijk van de aanloop van mensen en derhalve niet eenvoudig te verhuizen is. Hij wijst er voorts op dat de raad in een bestuursrechtelijke procedure die hij ook namens [koffiehuis] voert in zowel bezwaar als beroep een toevoeging heeft verleend, aldus [appellant].
4.1. In de memorie van antwoord bij artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb is vermeld dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de rechtsbijstandskosten die voortvloeien uit de bedrijfsvoering van de rechtzoekende voor zijn rekening en risico als ondernemer dienen te komen, omdat deze doorgaans moeten worden gerekend tot de risico's verbonden aan de deelname aan het economisch verkeer en een ondernemer zich hiervoor kan verzekeren (Kamerstukken II 1992/93, 22 609, nr. 6, blz. 12). Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de werkinstructie H050 in overeenstemming is met artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb en het in werkinstructie neergelegde beleid evenmin onredelijk is. De raad heeft de werkinstructie in dit geval kunnen volgen.
Daargelaten of de procedure waarvoor om toevoeging is verzocht eerder ook de opzegging van de huurovereenkomst betrof, dient ook in het geval van ontruiming de gehuurde ruimte te worden verlaten en kan de ondernemer ervoor kiezen zich desgewenst elders te vestigen. Dat een koffiehuis afhankelijk van de aanloop van mensen en derhalve niet eenvoudig te verhuizen is, heeft de raad dan ook terecht niet van belang geacht. Ook opzegging van de huurovereenkomst kan ertoe leiden dat [appellant] zijn vaste klanten verliest. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat dit hoort bij het ondernemersrisico.
De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld, dat voor elke procedure afzonderlijk moet worden beoordeeld of wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb. In de bestuursrechtelijke procedure die [appellant] heeft gevoerd is volgens de raad aan deze voorwaarden voldaan. Dat die procedure en de ontruimingsprocedure met elkaar samenhangen dan wel voortkomen uit het bedrijfsmatig handelen van [appellant], is op zichzelf onvoldoende om te oordelen dat de raad geen eenduidig beleid voert door niet voor elk van beide procedures een toevoeging te verstrekken.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Dijkshoorn
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2016
735.