201508184/1/A2.
Datum uitspraak: 2 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 september 2015 in zaak nr. 15/4332 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 6 januari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over het berekeningsjaar 2012 definitief vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 2 juni 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 29 september 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2016, waar [appellante], bijgestaan door mr. W.J.A. Vis, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij de Belastingdienst/Toeslagen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] heeft voor haar twee kinderen een voorschot kinderopvangtoeslag over 2012 ontvangen voor de kosten van kinderopvang in dat jaar. Ter verantwoording van de kosten heeft [appellante] onder meer jaaropgaven van gastouderbureau [bureau] overgelegd. In geschil is of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld welke jaaropgave de juiste is en dat [appellante] daardoor niet heeft aangetoond dat zij kosten heeft gemaakt voor kinderopvang over het jaar 2012 en zo ja, of zij alle kosten heeft voldaan.
Besluitvorming
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2012 definitief op nihil gesteld, omdat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij kosten heeft gemaakt voor kinderopvang en dat zij alle kosten van kinderopvang in dat jaar heeft voldaan.
Bij besluit van 2 juni 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar tegen het besluit van 6 januari 2015 ongegrond verklaard. De dienst heeft zich op het standpunt gesteld dat doordat [appellante] drie jaaropgaven heeft overgelegd - waarbij het totale bedrag aan opvangkosten steeds verschillend is - niet kan worden vastgesteld dat zij kosten heeft gehad voor kinderopvang in 2012, zodat zij geen recht heeft op kinderopvangtoeslag over 2012.
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft het beroep van [appellante] ongegrond verklaard en het besluit van 2 juni 2015 in stand gelaten. Daartoe heeft zij overwogen dat [appellante] vier jaaropgaven heeft overgelegd om aan te tonen dat zij kosten heeft gemaakt voor kinderopvang over 2012. In de eerste jaaropgave, gedateerd op 18 december 2013, is een totaal aantal van 4730 vermeld aan opvanguren voor een totaalbedrag van € 24.075,70. In de tweede jaaropgave, gedateerd op 29 december 2013, is een totaal van 4145 uren vermeld voor een bedrag van € 21.098,05. In de derde, ongedateerde, jaaropgave is een totaal van 4116,5 uren vermeld voor een bedrag van € 20.953,00 en in de vierde, ter zitting bij de rechtbank overgelegde en eveneens ongedateerde, jaaropgave is een totaal van 4730 uren vermeld voor een bedrag van € 15.700,65. De rechtbank acht het niet controleerbaar welke jaaropgave de juiste is, zodat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij kosten heeft gehad voor kinderopvang.
Hoger beroep van [appellante]
4. De wettelijke bepalingen die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Volgens [appellante] heeft de rechtbank miskend dat zij heeft aangetoond dat zij kosten voor kinderopvang heeft gehad en heeft voldaan en daarmee recht heeft op kinderopvangtoeslag over het jaar 2012. Op verzoek van de Belastingdienst/Toeslagen heeft zij alle gevraagde stukken toegestuurd om dit aan te tonen. Uit deze stukken blijkt dat sprake is van kinderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau, dat er ondertekende overeenkomsten zijn en dat er meer kosten zijn gemaakt dan het ontvangen voorschot voor kinderopvang, waaruit blijkt dat ook de kosten die voor haar eigen rekening komen zijn voldaan. Volgens [appellante] kan haar niet worden tegengeworpen dat onduidelijkheden bestaan over de toegezonden jaaropgaven.
5.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ8833), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), gelezen in verbinding met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wkkp), dat degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is. Hieruit volgt dat het aan [appellante], als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, is om documenten over te leggen waaruit blijkt dat zij kosten heeft gehad voor kinderopvang. Om aan te tonen dat [appellante] kosten heeft gehad voor kinderopvang heeft zij onder meer jaaropgaven overgelegd. De Afdeling stelt vast dat in de vier door [appellante] overgelegde jaaropgaven de urenspecificatie telkens verschillend is, waardoor de totale kosten van kinderopvang uiteenlopen. [appellante] heeft bij brief van 27 mei 2015 aan de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd te kennen gegeven dat de jaaropgave die zij op 30 april 2015 naar de Belastingdienst/Toeslagen heeft gestuurd de juiste is. Zij verwijst daarbij naar een brief die zij op 25 januari 2014 heeft ontvangen van gastouderbureau [bureau], waarin is vermeld dat de eerder verzonden jaaropgaven onjuist zijn omdat door ICT-problemen onjuiste informatie in de administratie terecht is gekomen. De door [appellante] bedoelde correcte jaaropgave betreft de door de rechtbank aangeduide derde - ongedateerde - jaaropgave, waarin het totaal aantal opvanguren 4116,5 bedraagt voor een totaalbedrag van € 20.953,00. Ter zitting heeft [appellante] verklaard dat de door de rechtbank aangeduide vierde jaaropgave die zij ter zitting bij de rechtbank heeft overgelegd, een overzicht betreft van de kosten van de gastouder en derhalve geen jaaroverzicht betreft waarin de door haar gemaakte kosten zijn opgenomen.
5.2. De Afdeling overweegt dat [appellante], door het insturen van meerdere jaaropgaven, onduidelijkheid heeft gecreëerd over de door haar gemaakte kosten voor kinderopvang. Ter zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen gesteld dat nu de eerste jaaropgave van 18 december 2013 zonder voorbehoud is toegezonden en het bedrag op deze jaaropgave overeenkomt met het bedrag dat door [appellante] is ingevuld op het antwoordformulier - waarop [appellante] heeft ingevuld dat de totale kosten voor kinderopvang in 2012 € 24.075,70 bedroegen - de dienst ervan uitgaat dat deze jaaropgave juist is. De Afdeling volgt de Belastingdienst/Toeslagen hierin. Voor zover [appellante] stelt dat niet deze jaaropgave maar de derde - ongedateerde - jaaropgave de juiste is, heeft zij dit met deze enkele stelling niet aannemelijk gemaakt. Bij dit oordeel betrekt de Afdeling dat het bedrag op deze derde jaaropgave (€ 20.953,00) lager is dan het bedrag dat zij blijkens haar bankafschriften heeft betaald (€ 21.944,25). Dit zou betekenen dat [appellante] meer heeft betaald dan zij aan kosten heeft gemaakt. Bovendien komt het aantal uren op de eerste jaaropgave overeen met het aantal uren op de door de rechtbank aangeduide vierde jaaropgave, die een overzicht bevat van de uren en de kosten van de gastouder over 2012.
Uitgaande van het bedrag van € 24.075,70 van de eerste jaaropgave, terwijl uit de overgelegde bankafschriften volgt dat [appellante] in totaal een bedrag van € 21.944,25 heeft betaald aan kinderopvang, is de conclusie dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij alle kosten voor kinderopvang over 2012 heeft betaald.
5.3. Voor zover [appellante] de Afdeling heeft verzocht te bevorderen dat inzage wordt geboden in een rapport van de Toezichthouder Toeslagen van de Belastingdienst, dat betrekking heeft op een onderzoek naar ICT-problemen bij gastouderbureau [bureau], overweegt de Afdeling het volgende. Ter zitting heeft [appellante] toegelicht dat uit dit rapport de omvang van de ICT-problemen zou kunnen blijken, welke correcties naar aanleiding daarvan zijn doorgevoerd in de administratie en of meerdere mensen gecorrigeerde jaaropgaven hebben ontvangen. De Afdeling ziet gelet op hetgeen hiervoor in rechtsoverwegingen 5.1 en 5.2 is overwogen, niet in dat [appellante] - zo dit al uit het rapport van de Toezichthouder Toeslagen van de Belastingdienst zou blijken - hierdoor zou kunnen aantonen dat zij alle kosten voor kinderopvang over 2012 heeft voldaan. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding om aan dit verzoek van [appellante] te voldoen.
5.4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank met juistheid tot het oordeel gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij alle kosten voor kinderopvang over 2012 heeft voldaan.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft de kinderopvangtoeslag over dat jaar derhalve terecht op nihil vastgesteld.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, griffier.
w.g. Michiels w.g. Fenwick
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2016
608.
Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp)
Artikel 1.1a
1. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen van toepassing met uitzondering van artikel 5 van die wet op wijzigingen in de kosten van kinderopvang per kind als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b.
Artikel 1.5
1. Een ouder heeft aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk onderscheidenlijk aanspraak op een tegemoetkoming in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang jegens de gemeente of jegens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien het betreft:
a. kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum; of
b. gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Artikel 1.7
1. De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1°. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar
2°. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3°. de soort kinderopvang.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
Artikel 18
1. Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.