201600873/1/A1.
Datum uitspraak: 2 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], handelend onder de naam [bedrijf], en [appellante B], beiden wonend te Wormerveer, gemeente Zaanstad, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 24 december 2015 in zaken nrs. 15/3599, 15/3624, 15/4092, 15/4088 en 15/1432 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.
Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2013 heeft het college Agora, Stichting voor Bijzonder Primair Onderwijs in de Zaanstreek (hierna: Agora), omgevingsvergunning verleend voor het vergroten van een school, het gedeeltelijk verbouwen van een school tot biljartcentrum, het bouwen van een kinderdagverblijf, het bouwen van een brug en het kappen van vijf bomen aan de Krommenieërpad 5 en 7 te Wormerveer.
Bij besluit van 18 juli 2013 heeft het college de door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 april 2015 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 18 juli 2013 vernietigd.
Bij uitspraak van 24 december 2015 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2016, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. F. Brouwer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij uitspraak van 14 april 2015 heeft de rechtbank het besluit van 18 juli 2013 vernietigd, omdat het college ten onrechte met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) omgevingsvergunning heeft verleend. Bij de heroverweging in bezwaar dient het college de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) toe te passen, aldus de rechtbank. Ten tijde van de uitspraak van 24 december 2015 had het college nog geen nieuw besluit op bezwaar genomen. Naar het oordeel van de rechtbank behoefde het college dat ook nog niet te doen, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken.
2. Op 2 februari 2016 heeft het college opnieuw op het bezwaar van [appellant] beslist, dat bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 29 maart 2013 herroepen. Bij besluit van 4 februari 2016 is de door Agora gevraagde omgevingsvergunning alsnog geweigerd.
Anders dan het college stelt, heeft [appellant] zijn procesbelang niet verloren. Het enkele feit dat het college inmiddels opnieuw op het bezwaar van [appellant] heeft beslist en volledig aan zijn bezwaar tegemoet is gekomen, staat immers los van de vraag of de uitspraak van de rechtbank juist is. [appellant] heeft belang bij een oordeel daarover in verband met zijn recht op dwangsommen, indien mocht blijken dat het college te laat op zijn bezwaar heeft beslist.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens [appellant] heeft het college niet binnen de daarvoor geldende termijn opnieuw op zijn bezwaar beslist. Het college kon deze termijn niet met toepassing van artikel 7:10, vierde lid, onder c, van de Awb verlengen, omdat het college voornemens was de omgevingsvergunning in te trekken en bij de voorbereiding van een dergelijk besluit de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure niet behoeft te worden toegepast, aldus [appellant].
3.1. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, kan het beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, beslist het bestuursorgaan, indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld, binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
Ingevolge het derde lid kan het bestuursorgaan de beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen.
Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder c, is verder uitstel mogelijk voor zover dit nodig is in verband met de naleving van wettelijke procedurevoorschriften.
Ingevolge het vijfde lid doet, indien toepassing is gegeven aan het derde of vierde lid, het bestuursorgaan hiervan schriftelijk mededeling aan belanghebbenden.
3.2. In hoger beroep is niet meer in geschil dat het college bij brief van 2 juli 2015 de termijn als bedoeld in artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, gerekend vanaf 14 april 2015, zijnde de datum van de uitspraak van de rechtbank, met toepassing van het derde lid heeft verlengd tot 18 augustus 2015. De stelling van [appellant] dat het niet mogelijk was om de beslistermijn te verlengen, omdat het college reeds bij brief van 13 mei 2015 had besloten zijn bezwaar gegrond te verklaren en de omgevingsvergunning in te trekken, treft geen doel. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft het college de raad van de gemeente Zaanstad bij brief van 13 mei 2015 geïnformeerd over de financiële, procedurele en juridische gevolgen van de uitspraak van de rechtbank van 14 april 2015. Deze brief is niet aan te merken als een beslissing op het bezwaar van [appellant].
Anders dan [appellant] stelt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college met toepassing van artikel 7:10, vierde lid, van de Awb de beslistermijn verder mocht verlengen tot 11 februari 2016. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1311, wordt daartoe overwogen dat, nu de aanvraag in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan en de vergunning slechts zou kunnen worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo, voldaan is aan het bepaalde in artikel 3.10, eerste lid, onder a, van de Wabo, dat de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure voor deze gevallen van toepassing verklaart. Dat het college voornemens was de vergunning te weigeren, maakt dit niet anders. De conclusie is dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat ten tijde van het indienen van het beroep door [appellant], alsmede ten tijde van het doen van de uitspraak van 24 december 2015, de beslistermijn nog niet was verstreken, zodat de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2016
531.