201409842/2/A1.
Datum uitspraak: 10 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Begron B.V. (hierna: Begron), gevestigd te Noordhoek, gemeente Moerdijk,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 oktober 2014 in zaak nr. 13/7086 in het geding tussen:
Begron
en
het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk.
Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2013 heeft het college geweigerd Begron omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van een betonnen keerwand op het perceel Buitendijk 6b te Noordhoek (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 27 oktober 2014 heeft de rechtbank het door Begron daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Begron B.V. hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Begron heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2015, waar Begron, vertegenwoordigd door K.J. Barendregt, bijgestaan door mr. S. van Hengel, advocaat te Etten-Leur, en het college, vertegenwoordigd door M.N. van den Bosch en drs. M.C.E. Brouwer, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 19 augustus 2015 in zaak nr. 201409842/1/A1 heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen vijftien weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het daarin omschreven gebrek in het besluit van 15 oktober 2013 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Het college heeft een herstelbesluit genomen.
Begron heeft een zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Bij tussenuitspraak van 19 augustus 2015 heeft de Afdeling overwogen dat het besluit van 15 oktober 2013 is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), omdat het college de weigering om omgevingsvergunning te verlenen enkel heeft gebaseerd op het provinciaal ruimtelijk beleid, in het bijzonder artikel 11.6, eerste lid, van de Verordening Ruimte 2012 (hierna: de Verordening). Dientengevolge heeft het college zich ook niet uitgelaten over de vraag of aanleiding bestond een als verklaring van geen bedenkingen aan te merken ontheffing, als bedoeld in artikel 13.4 van de Verordening, aan het college van gedeputeerde staten te vragen.
2. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het college bij besluit van 12 november 2015 het besluit van 15 oktober 2013 herzien en zich op het standpunt gesteld dat het niet bereid is met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omgevingsvergunning te verlenen ter legalisering van de keerwand, omdat de ontwikkeling in strijd is met zowel het provinciaal als gemeentelijk ruimtelijk beleid.
Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
3. Begron betoogt in haar zienswijze dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet past binnen het gemeentelijk beleid.
3.1. Begron is een aannemersbedrijf in grond-, weg- en waterbouw. Voorheen was op het perceel een agrarisch bedrijf gevestigd. Het herstelbesluit houdt in dat het college terughoudendheid betracht met betrekking tot het toelaten van ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied. Leidend voor het gemeentelijk beleid voor vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen is de strategische visie van de gemeente op het buitengebied, die in hoofdlijnen is gericht op onder meer behoud en ontwikkeling van de kenmerkende waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie en behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen wordt medewerking verleend, mits de nieuwe ontwikkelingen samen gaan met het versterken van ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit en als zodanig niet leiden tot meer bebouwing en verdergaande verstening van het buitengebied.
In het licht hiervan valt niet in te zien dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het niet bereid is medewerking te verlenen aan legalisering van de keerwand, omdat deze ontwikkeling niet alleen in strijd is met het provinciaal ruimtelijk beleid, maar ook met het gemeentelijk ruimtelijk beleid. Uit het besluit van 12 november 2015 volgt dat de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid niet wordt belemmerd door de regels van de Verordening, zodat voor het college ook geen aanleiding bestond een als verklaring van geen bedenkingen geldende ontheffing, als bedoeld in artikel 13.4 van de Verordening, aan het college van gedeputeerde staten te vragen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 15 oktober 2013 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Het beroep van Begron tegen het besluit van het college van 12 november 2015 is ongegrond.
5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 oktober 2014 in zaak nr. 13/7086;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk van 15 oktober 2013;
V. verklaart het beroep tegen het besluit van 12 november 2015 ongegrond;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Begron B.V. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1984,00 (zegge: negentienhonderdvierentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Begron B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 811,00 (zegge: achthonderdelf euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2016