201501564/1/A3.
Datum uitspraak: 10 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 16 januari 2015 in zaak nr. 14/2467 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 31 juli 2013 heeft de korpschef het verzoek van [appellant] tot bijschrijving van zijn werkadres op zijn jachtakte voor het voorhanden mogen hebben van zijn wapens afgewezen.
Bij besluit van 2 juni 2014 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 januari 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2015, waar [appellant], bijgestaan door R.J.F. van den Wijngaard, werkzaam bij Jacobs & Joosten c.s. Juristen, en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. H.C. Wolff en J.G. Zwijghuisen, beiden werkzaam bij de politie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] is houder van een jachtakte als bedoeld in de Flora- en Faunawet (hierna: de Ffw). Hij woont in Leeuwarden en is werkzaam in Harlingen. Hij jaagt in Makkum, onder meer in het kader van de ganzenbestrijding. Bij brief van 4 juli 2013 heeft [appellant] de korpschef verzocht om bijschrijving van zijn werkadres op zijn jachtakte voor het voorhanden mogen hebben van zijn wapens. Ter motivering van zijn verzoek heeft [appellant] verklaard dat zijn werkadres dichtbij zijn jachtveld is gelegen en dat hij door het opbergen van zijn wapens op zijn werkadres veel reistijd kan besparen. In dat kader heeft [appellant] gewezen op de mogelijkheid die de Circulaire Wapens en Munitie 2013 (hierna: de CWM 2013) volgens hem biedt om een ander adres op de jachtakte te laten bijschrijven.
2. De korpschef heeft aan zijn afwijzing van 31 juli 2013 ten grondslag gelegd dat de mogelijkheid die de CWM 2013 biedt om wapens op een ander adres dan het woonadres op te slaan, ziet op de situatie waarin iemand tijdelijk elders een verblijfplaats heeft. Het moet volgens de korpschef gaan om een adres waar men langere tijd aaneengesloten verblijft. Een werkadres is volgens de korpschef niet hetzelfde als een verblijfplaats als bedoeld in onderdeel B, paragraaf 8.3 van de CWM 2013.
De korpschef heeft in het besluit op bezwaar van 2 juni 2014 aan de afwijzing voorts ten grondslag gelegd dat, mede gelet op de beheersbaarheid en controleerbaarheid van het wapenbezit, het begrip verblijfplaats beperkt dient te worden uitgelegd. Daarnaast heeft de korpschef aan dat besluit ten grondslag gelegd dat het op grond van artikel 22 van de Wet wapens en munitie niet is toegestaan om wapens van het woonadres naar een werkadres te vervoeren en vervolgens van een werkadres naar het jachtveld te vervoeren.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in het kader van de belangenafweging op grond van artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwm de korpschef in redelijkheid het belang van de veiligheid van de samenleving heeft kunnen laten prevaleren boven zijn belang. Hij voert daartoe aan dat het dragen van een wapen een recht is en dat ten onrechte wordt aangenomen dat degene die over een wapenverlof beschikt zich in een uitzonderingspositie bevindt.
3.1. Ingevolge artikel 38, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ffw is het verboden te jagen zonder voorzien te zijn van een geldige jachtakte, voorzover het betreft het jagen met een geweer.
Ingevolge artikel 42, eerste lid, berust de bevoegdheid tot het nemen van beschikkingen omtrent het verlenen van jachtakten bij de korpschef, bedoeld in artikel 27, van de Politiewet 2012.
Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de Wwm, is het verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III te vervoeren zonder vergunning tot vervoer, als bedoeld in artikel 9, vierde lid, dan wel verlof tot vervoer, als bedoeld in artikel 24.
Ingevolge het tweede lid kan de minister bij regeling vrijstelling verlenen van het verbod van het eerste lid met betrekking tot jagers, die gerechtigd zijn tot het voorhanden hebben van wapens of munitie.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, is het verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III voorhanden te hebben.
Ingevolge het tweede lid is het eerste lid niet van toepassing op personen die houder zijn van:
a. een verlof als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet, voor zover dit verlof reikt; of
b. een jachtakte als bedoeld in de Flora- en faunawet, voor wat betreft voor de jacht en beheer en schadebestrijding bestemde wapens en munitie van categorie III, die in de jachtakte zijn omschreven.
Ingevolge artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a, wordt een verlof verleend indien een redelijk belang de verlening van het verlof vordert.
Ingevolge artikel 38, tweede lid, volgt de korpschef bij de uitvoering van deze wet de aanwijzingen van de minister.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Regeling wapens en munitie (hierna: de Rwm), wordt van het verbod van artikel 22, eerste lid, van de wet vrijstelling verleend aan jagers voor het vervoeren van wapens en munitie die zij gerechtigd zijn voorhanden te hebben.
Ingevolge het tweede lid geldt de vrijstelling in het eerste lid uitsluitend:
a. voor het vervoeren tussen de woning en de schietbaan, de erkende wapenhandelaar en, na daaraan voorafgaande toestemming van de politie, het bureau van politie, alsmede, voorzover het jagers betreft, het jachtveld; en
b. langs de weg en binnen het tijdsbestek welke redelijkerwijs voor het vervoer geboden zijn.
De CWM 2013 vormt een geheel van algemene aanwijzingen voor ambtenaren belast met de uitvoering van de wapenwetgeving.
Volgens onderdeel B, paragraaf 8.3, heeft de minister, in het geval dat een verlof- c.q. jachtaktehouder een gedeelte van het jaar buiten zijn vaste woonplaats verblijft, bijvoorbeeld op een vakantieadres, en hij daar zijn vuurwapens voorhanden wil houden teneinde ter plaatse de jacht of de schietsport te kunnen beoefenen, er geen bezwaar tegen dat de korpschef in de regio waarbinnen de woonplaats van de verlofhouder is gelegen, op het verlof c.q. de jachtakte de aantekening doet dat de vuurwapens ook voorhanden mogen worden gehouden op het tijdelijke adres. Is het tijdelijke adres van de verlof- c.q. jachtaktehouder gelegen buiten de regio waaronder de vaste woonplaats van de verlofhouder ressorteert dan is overleg - met de korpschef in de regio waaronder het tijdelijke adres ressorteert - geboden. Tevens dient aan laatstgenoemde korpschef een kopie van het verlof te worden toegezonden. Vanzelfsprekend dient de verlof- c.q. jachtaktehouder op zijn tijdelijk adres eveneens over de mogelijkheid te beschikken om zijn vuurwapens conform de in onderdeel B 8.1 van deze circulaire genoemde eisen op te bergen.
3.2. Niet in geschil is dat [appellant] op grond van artikel 26, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wwm als jachtaktehouder wapens voorhanden mag hebben zoals beschreven in zijn jachtakte, als bedoeld in artikel 38, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ffw.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 april 2015 in zaak nr. 201408088/1/A4), bevindt degene aan wie een jachtakte is verleend zich in een uitzonderingspositie ten opzichte van andere burgers, voor wie het algemene verbod op het voorhanden hebben en dragen van wapens en munitie geldt.
[appellant] kan derhalve niet worden gevolgd in zijn standpunt dat degene die over een wapenverlof beschikt zich niet in een uitzonderingspositie bevindt. Hij kan evenmin worden gevolgd in zijn op artikel 28 van de Wwm gebaseerde betoog. Dit volgt reeds uit de omstandigheid dat, gelet op het bepaalde in artikel 26, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wwm, artikel 28 Wwm niet het te dezen relevante beoordelingskader vormt. [appellant] kan ook niet worden gevolgd in zijn betoog dat het wettelijk stelsel de mogelijkheid biedt om het werkadres van de jager als adres op de jachtakte te laten bijschrijven. Uit de systematiek van de Wwm en de Rwm, in het bijzonder uit het bepaalde in artikel 22 Wwm in samenhang met het bepaalde in artikel 44 van de Rwm, volgt dat een jager die gerechtigd is tot het voorhanden hebben van wapens of munitie, deze, voor zover hier van belang, alleen maar voorhanden mag hebben op een verblijfplaats die als diens woning is aan te merken en niet op zijn werkadres. Het wettelijk stelsel biedt geen ruimte voor het verlenen van vrijstelling voor vervoer van voor de jacht nodige wapens en munitie van de woning van de jager naar diens werkadres en van diens werkadres naar zijn jachtveld en omgekeerd. Uit onderdeel B, paragraaf 8.3., van de CWM volgt, dat op een jachtakte kan worden aangetekend dat een jachtaktehouder zijn vuurwapen(s) ook voorhanden mag houden op een tijdelijk adres. Anders dan [appellant] betoogt, volgt daaruit niet dat het wettelijk stelsel de mogelijkheid kent om het werkadres op de jachtakte te laten bijschrijven als plaats waar de jager wapens en munitie voorhanden mag hebben. Bedoelde paragraaf ziet op een tijdelijk adres waar de jager een gedeelte van het jaar verblijft in plaats van in zijn woning en niet op een werkadres.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de afwijzing van zijn verzoek tot bijschrijving van zijn werkadres op de jachtakte betekent dat beperkingen worden gesteld aan het voorhanden hebben van een wapen hetgeen een inbreuk maakt op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
4.1. Ingevolge artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) heeft iedere natuurlijke of rechtspersoon recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen, behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.
4.2. Nog daargelaten of de afwijzing van het verzoek tot bijschrijving van een werkadres op de jachtakte is aan te merken als een inbreuk op het eigendomsrecht laat, zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld, artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM onverlet de toepassing van wetten die noodzakelijk kunnen worden geacht om het gebruik van de eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren (vergelijk de uitspraak van 20 mei 2015, zaaknummer 201406582/1/A3).
Het verbod tot het voorhanden hebben van een wapen volgt uit artikel 26 van de Wwm en is aldus bij wet voorzien ter bescherming van de veiligheid van de samenleving. In dit verband is voorts van belang dat niet is gebleken dat de afwijzing van het verzoek gevolgen heeft die onevenredig zijn ten opzichte van het hiermee te dienen doel.
Het betoog faalt.
5. Het betoog dat het in strijd is met artikel 13 van het EVRM dat de bestuursrechter de afwijzing van het verzoek tot bijschrijving van het werkadres op de jachtakte slechts terughoudend toetst en [appellant] derhalve geen deugdelijk rechtsmiddel heeft, faalt eveneens, omdat die omstandigheid niet reeds maakt dat geen effectief rechtsmiddel openstaat tegen de afwijzing tot bijschrijving van het werkadres op de jachtakte.
6. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat artikel 44 van de Rwm geen mogelijkheid biedt om wapens te vervoeren van zijn woonadres naar zijn werkadres en vervolgens naar het jachtveld.
6.1. Op grond van artikel 44, tweede lid, van de Rwm kan in dit geval uitsluitend vrijstelling worden verleend voor het vervoeren van een wapen tussen de woning en het jachtveld en langs de weg en binnen het tijdsbestek welke redelijkerwijs voor het vervoer geboden zijn. Nu de korpschef het verzoek van [appellant] tot bijschrijving van zijn werkadres op zijn jachtakte terecht heeft afgewezen, is de door [appellant] gewenste vervoersbeweging niet toegestaan. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Langeveld-Mak
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2016
317-818.