ECLI:NL:RVS:2016:2943

Raad van State

Datum uitspraak
28 oktober 2016
Publicatiedatum
2 november 2016
Zaaknummer
201607199/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor vleeskuikenhouderij en bio-energiecentrale

Op 16 december 2014 verleende het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning voor het oprichten van een korte keten vleeskuikenhouderij en een bio-energiecentrale op het perceel [locatie] te Grubbenvorst. Tegen deze vergunning hebben [verzoeker] en anderen, waaronder de Stichting Wakker Dier en de Vereniging Behoud de Parel, hoger beroep ingesteld na een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg op 11 augustus 2016, waarin de rechtbank de beroepen gegrond verklaarde en het besluit van 16 december 2014 vernietigde voor wat betreft enkele geluidsvoorschriften. De voorzieningenrechter van de Raad van State heeft op 25 oktober 2016 het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld, waarbij de verzoekers aanvoerden dat er een spoedeisend belang was bij schorsing van de vergunning, omdat de vergunninghouder van plan was om in januari 2017 met de bouw te beginnen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang aanwezig was voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter merkte op dat de milieugevolgen van de inrichting pas na de in gebruikname zouden optreden en dat de vergunning in rechte onaantastbaar was. De verzoekers stelden dat de bouw van de inrichting al als gebruik van de vergunning moest worden aangemerkt, maar de voorzieningenrechter wees dit af. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201607199/2/A1.
Datum uitspraak: 28 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
[verzoeker] en anderen, wonend te Grubbenvorst, gemeente Horst aan de Maas,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 11 augustus 2016 in zaken nrs. 15/372, 15/374 en 15/375 in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen,
de Stichting Wakker Dier en andere,
de Vereniging Behoud de Parel en anderen,
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg.
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2014 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een korte keten vleeskuikenhouderij en een bio-energiecentrale op het perceel [locatie] te Grubbenvorst.
Bij uitspraak van 11 augustus 2016 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de door [verzoeker] en anderen, Wakker Dier en andere en de Vereniging Behoud de Parel en anderen daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit van 16 december 2014 vernietigd voor zover het een aantal geluidsvoorschriften betreft en zelf voorziend nieuwe geluidsvoorschriften verbonden aan de verleende vergunning.
Tegen deze uitspraak hebben onder meer [verzoeker] en anderen hoger beroep ingesteld. Voorts hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 oktober 2016, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, het college, vertegenwoordigd door mr. J.J.A.G. Werkhoven en ir. A.P.M. Meures-Janssen, zijn verschenen. Voorts zijn daar [vergunninghouder] en Bio Energie Centrale Maashorst B.V., vertegenwoordigd door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, [personen], gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het college heeft bij het besluit van 16 december 2014 omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een inrichting die bestaat uit een zogenaamde korte keten vleeskuikenhouderij en een bio-energiecentrale. De vleeskuikenhouderij omvat de gehele productieketen van kippenvlees, van het moederdier dat de eieren legt tot een panklaar eindproduct. In totaal zullen 1.059.840 vleeskuikens worden gehouden en 74.448 ouderdieren. In de bio-energiecentrale worden mest en (afval)stoffen van plantaardige en dierlijke herkomst be- en verwerkt. Deze stoffen zijn zowel afkomstig van de vleeskuikenhouderij als van andere bedrijven.
3. [verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van 16 december 2014 te schorsen. Aan hun verzoek hebben zij ten grondslag gelegd dat de uitspraak van de rechtbank op een aantal punten geen stand kan houden, onder meer wat de aspecten geluid en directe ammoniakschade betreft. Zij stellen een spoedeisend belang bij schorsing van het besluit van 16 december 2014 te hebben, omdat [vergunninghouder] te kennen heeft gegeven zo spoedig mogelijk met de bouw van de vleeskuikenhouderij en bio-energiecentrale te willen beginnen.
4. Voor het bouwen van de vleeskuikenhouderij en de bio-energiecentrale is een vergunning verleend die in rechte onaantastbaar is. Ter zitting heeft [vergunninghouder] toegelicht dat zij naar verwachting in januari 2017 met de bouw zal beginnen. Na de bouw, die enige tijd in beslag neemt, zal de inrichting in gebruik worden genomen.
Naar verwachting zal de Afdeling de bodemzaak in de tweede helft van januari 2017 op zitting behandelen en vóór eind maart 2017 uitspraak doen.
Gelet op deze omstandigheden, is aannemelijk dat [verzoeker] en anderen pas na de uitspraak in de bodemzaak milieugevolgen van de inrichting kunnen ondervinden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dan ook geen spoedeisend belang aanwezig dat noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het betoog van [verzoeker] en anderen ter zitting dat het bouwen van de vleeskuikenhouderij en de bio-energiecentrale tevens moet worden aangemerkt als het oprichten van de inrichting waarvoor de omgevingsvergunning is verleend en dat in zoverre dus ook al tijdens de bouw van de vleeskuikenhouderij en de bio-energiecentrale van die vergunning gebruik wordt gemaakt, leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de hier relevante milieugevolgen zich niet tijdens het oprichten van de inrichting, maar pas na het in gebruik nemen daarvan zullen voordoen. Ook de door [verzoeker] en anderen aangevoerde omstandigheid dat de inrichting wellicht moet worden aangepast als gevolg van de uitspraak in de bodemzaak, met alle problemen van dien als deze al is opgericht, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Daarbij is van belang dat als [vergunninghouder] activiteiten verricht voordat de daarvoor verleende omgevingsvergunning in rechte onaantastbaar is, zij dat voor eigen risico doet. Het is aan [vergunninghouder] om te overwegen of zij dat risico wil nemen.
5. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Van Roessel
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2016
457.