ECLI:NL:RVS:2016:2986

Raad van State

Datum uitspraak
9 november 2016
Publicatiedatum
9 november 2016
Zaaknummer
201502405/3/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Landelijk gebied, locatie Lentsesteeg' vastgesteld door de raad van de gemeente Rheden

Op 9 november 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen appellanten A en B, beiden wonend te Rheden, en de raad van de gemeente Rheden. De zaak betreft het bestemmingsplan 'Landelijk gebied, locatie Lentsesteeg', dat op 27 januari 2015 door de raad is vastgesteld. Appellanten hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij van mening zijn dat het besluit in strijd is met de Wet ruimtelijke ordening. Tijdens de zitting op 5 augustus 2015 zijn de appellanten bijgestaan door hun advocaat, mr. B. Nijman, en de raad werd vertegenwoordigd door D.J.L.J. van Dun. Na een tussenuitspraak op 15 juni 2016, waarin de raad werd opgedragen om binnen 20 weken het geconstateerde gebrek in het besluit te herstellen, heeft de raad laten weten niet aan deze opdracht te kunnen voldoen. De Afdeling heeft vervolgens het onderzoek gesloten en geoordeeld dat het besluit van 27 januari 2015, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming 'Wonen', in strijd is met de wet. Het beroep van appellanten is gegrond verklaard, en het bestreden besluit is vernietigd. De raad is opgedragen om binnen 16 weken een nieuw besluit te nemen en de proceskosten van appellanten te vergoeden.

Uitspraak

201502405/3/R1.
Datum uitspraak: 9 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Rheden,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Rheden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 januari 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk gebied, locatie Lentsesteeg" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad, [partij A] en [partij B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [partij]) alsmede [appellant A] en [appellant B] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2015, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. B. Nijman, advocaat te Wageningen, vergezeld door [persoon], en de raad, vertegenwoordigd door D.J.L.J. van Dun, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door mr. C. Lubben, als partij gehoord.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening verzocht een deskundigenbericht uit te brengen.
[appellant A] en [appellant B], de raad en Aalbers hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 19 april 2016, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. B. Nijman, advocaat te Wageningen, en de raad, vertegenwoordigd door D.J.L.J. van Dun, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door mr. C. Lubben, als partij gehoord.
Bij tussenuitspraak van 15 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1648, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 27 januari 2015 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief van 17 oktober 2016 heeft de raad, nadat verzoeken om verlenging van de termijn van 20 weken waren afgewezen, meegedeeld dat niet binnen de gestelde termijn voldaan zal worden aan opdracht in de tussenuitspraak.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb heeft de Afdeling bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling overweegt dat de termijn als bedoeld in artikel 8:51a, tweede lid, van de Awb bindend is. Van de geboden hersteltermijn is geen gebruik gemaakt, zodat niet aan de door de Afdeling in de tussenuitspraak gegeven opdracht is voldaan. Het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in het besluit van 27 januari 2015 is derhalve niet hersteld.
2. Gezien overweging 7 van de tussenuitspraak ziet de Afdeling in hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 27 januari 2015, voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Wonen", is genomen in strijd met artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit ten aanzien van dit plandeel dient te worden vernietigd.
3. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb, de raad op te dragen om binnen zestien weken na de verzending van deze uitspraak en met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen. Bij de voorbereiding van het nieuwe besluit behoeft geen toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb.
Ten overvloede wijst de Afdeling erop dat de begrenzing van een nieuw vast te stellen bestemmingsplan niet hoeft te worden beperkt tot de plandelen die in een voorgaande procedure zijn vernietigd.
4. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Rheden van 27 januari 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Landelijk gebied, locatie Lentsesteeg", voor zover dat ziet op het plandeel met de bestemming "Wonen";
III. draagt de raad van de gemeente Rheden op om binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Rheden tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.771,30 (zegge: zeventienhonderdeenenzeventig euro en dertig cent), waarvan € 1.736,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
V. gelast dat de raad van de gemeente Rheden aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Vreugdenhil
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2016
571.