201605843/1/R2 en 201605843/2/R2.
Datum uitspraak: 3 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Boekel,
en
de raad van de gemeente Boekel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 mei 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum-Oost 2" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Bij afzonderlijke brief heeft [appellant] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 oktober 2016, waar [appellant A], en de raad, vertegenwoordigd door G. Klop, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Briboly Vastgoed B.V., vertegenwoordigd door C.B.F.M. Boeien.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het plan voorziet in de bouw van zes appartementen en zes vrijstaande woningen op een locatie op de hoek van de Kerkstraat en de Bernhardstraat in de kern Boekel. Het beroep is uitsluitend gericht tegen de bouw van de zes appartementen en de daarbij behorende parkeerplaatsen. [appellant] is eigenaar van een perceel ten noordoosten van de voorziene appartementen. Op dit perceel is een woning in aanbouw. [appellant] vreest de gevolgen die verwezenlijking van het plan in zoverre heeft voor zijn woon- en leefklimaat.
4. [appellant] voert aan dat het bouwvlak van de appartementen ten onrechte op een afstand van 13 m van zijn perceel is voorzien. De maximale bouwhoogte is 10 m. Hierdoor heeft hij geen of privacy meer in zijn tuin en gaat zijn uitzicht verloren. Ook wordt het zonlicht in zijn tuin verminderd. Naar zijn mening had de raad niet moeten volstaan met een vergelijking met het voorafgaande bestemmingsplan, maar had hij de ruimtelijke gevolgen voor de omgeving van dit plan moeten bezien. Bovendien was onder het vorige bestemmingsplan een maximale bouwhoogte van 8 m toegestaan, waardoor hij zijn tuin door middel van bebouwing of een erfafscheiding nog kon afschermen. Verder was er voorheen direct naast zijn perceel een groenstrook gepland. Het plan heeft een waardedaling van zijn perceel tot gevolg.
5. Op zichzelf betoogt [appellant] terecht dat voor het antwoord op de vraag of het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening niet een vergelijking met de bouwmogelijkheden van het vorige plan bepalend is. Daarvoor is bepalend of na verwezenlijking van het plan ter plaatse van het perceel van [appellant] een aanvaardbaar woon- en leefklimaat zal bestaan. Anders dan [appellant] heeft betoogd heeft de raad echter ook bezien of het plan ook op zichzelf genomen geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor [appellant].
Vast staat dat het plan de bouw van zes appartementen mogelijk maakt op een afstand van ongeveer 13 m van het perceel van [appellant]. Gezien deze afstand, de ligging van het plangebied in de kern van Boekel en de aard en omvang van de omliggende bebouwing ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat de bouw van de appartementen zal leiden tot een onevenredige aantasting van het uitzicht en de privacy van [appellant]. Voorts komt uit de door de raad overgelegde bezonningsstudie naar voren dat de bezonning van de tuin van [appellant] voor het overgrote deel niet beïnvloed wordt door de voorziene appartementen, maar door de meer noordelijk gelegen, bestaande bebouwing. Overigens was onder het vorige plan ook al bebouwing mogelijk die weliswaar niet zo hoog kon worden, maar wel dichterbij het perceel tot stand kon komen.
Gezien de ligging van het plangebied in de kern van Boekel valt evenmin in te zien dat de raad niet in redelijkheid de bij het plan geboden mogelijkheid om parkeerplaatsen aan te leggen ten zuiden van de tuin van [appellant] aanvaardbaar heeft geacht. Overigens had een - tegen het perceel van [appellant] gelegen - gedeelte van deze gronden al een bestemming die de aanleg van parkeerplaatsen toeliet. Ter zitting is voorts nog door Briboly toegezegd dat een 2,9 m brede strook direct aangrenzend aan de tuin van [appellant] zal worden ingericht als groenstrook.
Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van het perceel van [appellant] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de betrokken belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Gelet op het vorenstaande faalt het betoog.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.
w.g. Koeman w.g. Matulewicz
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2016
45.