ECLI:NL:RVS:2016:3024

Raad van State

Datum uitspraak
16 november 2016
Publicatiedatum
16 november 2016
Zaaknummer
201508790/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de verlenging van een huisverbod opgelegd door de burgemeester

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de burgemeester van Maasdriel tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 22 oktober 2015 het besluit van de burgemeester om een huisverbod op te leggen aan [appellant sub 2] had vernietigd. Het huisverbod was oorspronkelijk opgelegd op 28 februari 2015 voor een periode van tien dagen, en werd later verlengd met achttien dagen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende grond was voor het opleggen van het huisverbod, maar dat de burgemeester het huisverbod niet in redelijkheid had kunnen verlengen. De burgemeester ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 18 oktober 2016 werd de zaak behandeld. De burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.W.A. Peters, en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. A.C.M. van Gool, waren aanwezig. De rechtbank had overwogen dat [appellant sub 2] het huisverbod had geaccepteerd en had ingestemd met hulpverlening, maar dat er geen bewijs was dat hij zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De burgemeester betoogde dat de rechtbank had miskend dat [appellant sub 2] geen beroep had ingesteld tegen het oorspronkelijke besluit van 28 februari 2015.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de burgemeester terecht had gesteld dat er nog steeds een dreiging van gevaar voor de huisgenoten van [appellant sub 2] bestond, omdat de hulpverlening nog niet was opgestart. De rechtbank had ten onrechte het verlengingsbesluit vernietigd. De Afdeling verklaarde het hoger beroep van de burgemeester gegrond en het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] ongegrond. De uitspraak van de rechtbank Gelderland werd vernietigd en het beroep tegen het verlengingsbesluit werd alsnog ongegrond verklaard.

Uitspraak

201508790/1/A3.
Datum uitspraak: 16 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de burgemeester van Maasdriel,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 oktober 2015 in zaak nr. 15-1265 in het geding tussen:
[appellant sub 2]
en
de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2015 heeft de burgemeester [appellant sub 2] een huisverbod opgelegd voor een periode van tien dagen met betrekking tot de woning aan de [locatie] te Hedel.
Bij besluit van 9 maart 2015 heeft de burgemeester het aan [appellant sub 2] opgelegde huisverbod verlengd met een aansluitende periode van achttien dagen.
Bij uitspraak van 22 oktober 2015 heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 9 maart 2015 vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 2] heeft een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 oktober 2016, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.W.A. Peters, werkzaam bij de gemeente, en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. A.C.M. van Gool, advocaat te ’s-Hertogenbosch, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De rechtbank heeft overwogen dat de feiten en omstandigheden zoals deze uit de stukken naar voren komen voldoende grondslag bieden voor het opleggen van een huisverbod in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod, maar dat de burgemeester het huisverbod niet in redelijkheid heeft kunnen verlengen. Blijkens de dossieraantekeningen van het Meldpunt Bijzondere Zorg (hierna: MBZ) heeft [appellant sub 2] het huisverbod direct geaccepteerd. Hij heeft ingestemd met hulpverlening in verband met agressieproblematiek en erin toegestemd dat contact met de relatietherapeut wordt opgenomen. Voorts heeft hij toegezegd zijn woonplaats Hedel te zullen mijden. Niet is gebleken dat hij zich hieraan niet heeft gehouden. Alle noodzakelijke contacten in verband met de voorgenomen scheiding en de mogelijke omgang met de kinderen zijn via de advocaten van partijen verlopen. Weliswaar heeft [appellant sub 2] herhaaldelijk contact opgenomen met het MBZ, maar de rechtbank kan dit niet anders interpreteren dan dat dit werd ingegeven door de vele praktische zaken die in verband met het huisverbod geregeld dienden te worden. Daarnaast acht de rechtbank het niet onbegrijpelijk dat [appellant sub 2] een vinger aan de pols wilde houden ten aanzien van de voortgang van de diverse lopende zaken. Van een voortzetting van de dreiging van het gevaar of een vermoeden daarvan kan op grond hiervan niet worden gesproken, aldus de rechtbank.
Het hoger beroep van de burgemeester
2. De burgemeester betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat voldoende grond voor het opleggen van een huisverbod bestond, heeft miskend dat zij zich van een oordeel daarover had moeten onthouden, aangezien [appellant sub 2] tegen het besluit van 28 februari 2015 geen beroep heeft ingesteld.
2.1. De burgemeester heeft geen belang bij bespreking van dit betoog, nu hij het oordeel van de rechtbank dat voldoende grond bestond voor de oplegging van het huisverbod bij het besluit van 28 februari 2015 niet bestrijdt en het betoog derhalve niet kan leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
3. De burgemeester bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat hij het huisverbod niet in redelijkheid heeft kunnen verlengen. Hij betoogt daartoe dat uit het advies van het MBZ blijkt dat ten tijde van het verlengingsbesluit het ernstig vermoeden van gevaar voor de veiligheid van de achterblijvers zich voortzette en dat nog geen reële aanvang met de hulpverlening was gemaakt.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 23 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1638), is bij de beoordeling of de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan daadwerkelijk niet langer bestaat, van belang of de uithuisgeplaatste inmiddels een reële aanvang met de hulpverlening heeft gemaakt en of de verwachting gerechtvaardigd is dat hij aan de hulpverlening blijft meewerken.
In het advies van het MBZ aangaande het intrekken of verlengen van het aan [appellant sub 2] opgelegde huisverbod wordt vermeld dat de hulpverlening voor de betrokkenen nog niet is opgestart en dat het beeld rondom de juiste hulpverlening voor [appellant sub 2] nog niet volledig is. Weliswaar is er hulpverlening van een relatietherapeut, maar de hulpverlening in verband met agressieregulatie moet nog worden opgestart. Voorts heeft de echtgenote van [appellant sub 2] contact opgenomen met een psycholoog, maar moet het eerste gesprek nog plaatsvinden. Er zijn nog te veel onduidelijkheden. De dreiging is niet afgenomen. De echtgenote van [appellant sub 2] heeft meer tijd en ruimte nodig om enigszins tot rust te komen, aldus het advies.
Niet is gebleken dat het advies onzorgvuldig tot stand is gekomen. De burgemeester heeft zich op basis hiervan terecht op het standpunt gesteld dat ten tijde van het nemen van het verlengingsbesluit nog geen reële aanvang was gemaakt met de hulpverlening en dat de dreiging van het gevaar voor de huisgenoten van [appellant sub 2] zich nog voortzette. De rechtbank heeft daarom het verlengingsbesluit ten onrechte vernietigd.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep van de burgemeester is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
Het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2]
5. [appellant sub 2] verzoekt de Afdeling de burgemeester te veroordelen tot vergoeding van immateriële schade die hij heeft geleden wegens de verlenging van het huisverbod en voorts van de proceskosten die hij heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep en de hoger beroepen, zijnde kosten voor juridische bijstand en reiskosten.
6. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.1 is overwogen, is het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] ongegrond.
7. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 9 maart 2015 alsnog ongegrond verklaren.
8. De Afdeling zal het verzoek van [appellant sub 2] om schadevergoeding afwijzen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de burgemeester van Maasdriel gegrond;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 oktober 2015 in zaak nr. 15-1265;
IV. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
V. wijst het verzoek van [appellant sub 2] om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
w.g. Koeman w.g. De Wilde
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2016
598.