ECLI:NL:RVS:2016:3030

Raad van State

Datum uitspraak
16 november 2016
Publicatiedatum
16 november 2016
Zaaknummer
201508067/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning ontgronding voor percelen bij vakantiepark Schatzenburg in Menameradiel

Op 17 september 2015 heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân een vergunning geweigerd voor het ontgronden van percelen onder en bij de aarden geluidswal bij vakantiepark Schatzenburg in de gemeente Menameradiel. GrondNet B.V. heeft hiertegen beroep ingesteld. De zaak werd behandeld op 14 september 2016. GrondNet betoogde dat er geen ontgronding had plaatsgevonden, omdat de afgegraven grond deel uitmaakte van een eerder uitgevoerde verhoging van het terrein. Het college van gedeputeerde staten stelde echter dat het afgraven als een ontgronding moet worden aangemerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat GrondNet erkende dat er tot 0,5 meter diep was afgegraven, wat betekent dat er wel degelijk sprake was van ontgronding. De Afdeling concludeerde dat het college van gedeputeerde staten ten onrechte had geweigerd de vergunning te verlenen, omdat de werkzaamheden niet in strijd waren met het bestemmingsplan 1977. Het beroep van GrondNet werd gegrond verklaard, het besluit van het college werd vernietigd, en het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan GrondNet.

Uitspraak

201508067/1/R4.
Datum uitspraak: 16 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GrondNet B.V., gevestigd te Heerenveen,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 september 2015 heeft het college van gedeputeerde staten geweigerd een vergunning als bedoeld in de Ontgrondingenwet te verlenen voor het ontgronden van enkele percelen onder en bij de aarden geluidswal bij vakantiepark Schatzenburg in de gemeente Menameradiel, kadastraal bekend gemeente Beetgum, sectie E, nrs. 1787, 1788 en 1922 (hierna: de percelen).
Tegen dit besluit heeft GrondNet beroep ingesteld.
Het college van gedeputeerde staten heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft Schatzenburg B.V. een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 september 2016, waar GrondNet, vertegenwoordigd door W. Fopma, bijgestaan door mr. A. Daan en mr. W.H.R. van Boetzelaer, beiden advocaat te Heerenveen, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door J. Oosterwijk en G.A. van der Kooi-Winters, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Menameradiel, vertegenwoordigd door mr. I. van Meer, advocaat te Leeuwarden, en Schatzenburg B.V., vertegenwoordigd door R.F.J. van Booma en B. Veerman.
Overwegingen
Situatiebeschrijving
1. De percelen zijn onderdeel van het recreatie- en vakantiepark Schatzenburg. Schatzenburg B.V. exploiteert het park en is eigenaar van een deel van de gronden. In verband met de geluidhinder van de rijksweg A31 is op de percelen door GrondNet een geluidswal aangelegd. Ten behoeve van de aanleg van de geluidswal zijn de percelen afgegraven. Naar aanleiding van het door het college van gedeputeerde staten toegepaste handhavend optreden, heeft GrondNet alsnog een ontgrondingsvergunning aangevraagd. Deze aanvraag zag primair op het ontgronden van de percelen tot 1,5 meter diep en secundair op het ontgronden van de percelen tot 0,5 meter diep. Het college van gedeputeerde staten heeft de vergunning geweigerd op grond van artikel 10, zesde lid, van de Ontgrondingenwet wegens strijd met het bestemmingsplan.
Omvang geding
2. GrondNet heeft ter zitting bevestigd dat haar beroep niet is gericht tegen de weigering om vergunning te verlenen voor een ontgronding van 1,5 meter diep. Het geschil tussen partijen is derhalve beperkt tot de weigering een ontgrondingsvergunning te verlenen voor een ontgronding van 0,5 meter diep.
Noodzaak ontgrondingsvergunning
3. GrondNet betoogt primair dat ter plaatse van de percelen vóór de aanleg van de geluidswal geen sprake was van een ontgronding omdat de afgegraven grond deel uitmaakte van een eerder uitgevoerde verhoging van het gehele terrein.
3.1. Het college van gedeputeerde staten stelt dat het afgraven als een ontgronding moet worden aangemerkt nu daaronder moet worden verstaan alle werkzaamheden aan of in de hoogteligging van een terrein. Dat het terrein eerder is opgehoogd, maakt daarvoor geen verschil.
3.2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Ontgrondingenwet, is het verboden, behoudens het bepaalde in de artikelen 12 en 31, zonder vergunning te ontgronden dan wel als eigenaar, erfpachter, vruchtgebruiker, opstalhouder, beklemde meier of gebruiker van enige onroerende zaak toe te laten, dat aldaar zonder vergunning ontgronding plaats heeft.
3.3. GrondNet heeft erkend dat voorafgaand aan de aanleg van de geluidswal tot 0,5 meter diep is afgegraven. Gelet hierop staat naar het oordeel van de Afdeling vast dat op de percelen een ontgronding heeft plaatsgevonden. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Ontgrondingenwet is het kort gezegd verboden zonder vergunning te ontgronden. Gelet hierop faalt het betoog van GrondNet dat geen ontgrondingsvergunning hoeft te worden verleend.
Strijd met een ruimtelijk besluit
4. GrondNet betoogt dat het besluit ten onrechte is gebaseerd op de vermeende strijdigheid met het geldende bestemmingsplan Schatzenburg uit 2011 (hierna: het bestemmingsplan 2011), en dat is miskend dat op grond van het bestemmingsplan Schatzenburg uit 1977 (hierna: het bestemmingsplan 1977) geen aanlegvergunning was vereist. Voorts is volgens GrondNet voor het afgraven tot een halve meter diep op grond van het geldende bestemmingsplan geen omgevingsvergunning nodig.
4.1. Ingevolge artikel 10, zesde lid, van de Ontgrondingenwet, wordt een vergunning niet verleend of gewijzigd indien de beoogde ontgronding in strijd is met een ruimtelijk besluit, tenzij die strijd naar verwachting zal worden opgeheven.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Ontgrondingenwet, deelt het college van burgemeester en wethouders mee of de beoogde ontgronding in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
4.2. Vaststaat dat het afgraven van de percelen tot 0,5 meter diep is uitgevoerd en afgerond toen het bestemmingsplan 1977 van toepassing was. In artikel 7 van het bestemmingsplan 1977 is een algemeen aanlegvergunningstelsel opgenomen. Op grond van het eerste lid, onder b, is het ontgronden, ophogen en egaliseren van gronden met een hoogteverschil van 50 centimeter als gevolg zonder aanlegvergunning verboden. Hieruit volgt dat de werkzaamheden op de percelen waarbij tot 0,5 meter diep werd afgegraven op grond van het bestemmingsplan 1977 waren toegestaan. Dit betekent dat de uitgevoerde werkzaamheden niet in strijd waren met het toen geldende bestemmingsplan.
Over het betoog van het college van burgemeester en wethouders dat deze planregel in dit geval niet meer van toepassing is omdat voor de betrokken percelen in het verleden al een aanlegvergunning voor het aanleggen van de geluidswal is verleend, overweegt de Afdeling het volgende. Deze zaak gaat alleen over het afgraven tot 0,5 meter diep en over de vraag of er ruimtelijke besluiten zijn die aan een ontgrondingsvergunning daarvoor in de weg staan. Voor het antwoord op die vraag is de verleende aanlegvergunning niet relevant omdat een aanlegvergunning de toepasselijkheid van het bestemmingsplan onverlet laat. Het verlenen van een aanlegvergunning, dan wel de vraag of de wal in overeenstemming met de aanlegvergunning is gerealiseerd, ligt in deze procedure niet voor. Gelet hierop faalt ook het betoog dat het afgraven en ophogen als één project had moeten worden gezien als gevolg waarvan een aanlegvergunning voor een geluidswal van 7,5 meter hoog had moeten worden aangevraagd.
4.3. Uit het voorgaande volgt dat het college van gedeputeerde staten in het voetspoor van het college van burgemeester en wethouders heeft miskend dat de werkzaamheden waarvoor de vergunning is aangevraagd ten tijde van de uitvoering ervan niet in strijd waren met het bestemmingsplan 1977. In zoverre moet worden vastgesteld dat artikel 10, zesde lid, van de Ontgrondingenwet aan die werkzaamheden niet in de weg staat. Hetgeen is aangevoerd over strijdigheid met het bestemmingsplan 2011 kan de Afdeling in de gegeven omstandigheden buiten inhoudelijke bespreking laten. Het betoog van GrondNet slaagt.
5. In hetgeen GrondNet heeft aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Het verzoek van GrondNet om toepassing te geven aan de in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb gegeven bevoegdheid wijst de Afdeling af. De Afdeling ziet geen aanleiding om met toepassing van deze bepaling in dit geval zelf in de zaak te voorzien en de aangevraagde vergunning te verlenen nu niet is uitgesloten dat derdebelanghebbenden daardoor in hun belangen zouden kunnen worden geschaad. Bovendien heeft het college van gedeputeerde staten ter zitting medegedeeld dat hoewel geen andere gronden voor het weigeren van de vergunning zijn te verwachten, bij een nieuw te nemen besluit op de aanvraag moet worden bezien of voorschriften aan een vergunning moeten worden verbonden.
6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van 17 september 2015, kenmerk 2015-FUMO-0004227;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Fryslân tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GrondNet B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1047,90 (zegge: duizendzevenenveertig euro en negentig cent), waarvan € 992,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Fryslân aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GrondNet B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Kuggeleijn-Jansen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2016
545.