ECLI:NL:RVS:2016:3040

Raad van State

Datum uitspraak
16 november 2016
Publicatiedatum
16 november 2016
Zaaknummer
201602804/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Nijensleek en de belangen van de eigenaar van een agrarisch perceel

Op 16 november 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Nijensleek". De raad van de gemeente Westerveld had op 23 februari 2016 dit bestemmingsplan vastgesteld, dat een conserverend karakter heeft en een actueel planologisch-juridisch kader voor het dorp Nijensleek biedt. De appellant, eigenaar van een perceel in Nijensleek, had beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat het bestemmingsplan geen mogelijkheden biedt voor de uitbreiding van zijn bestaande kapschuur. De appellant stelt dat zijn agrarisch bedrijf behoefte heeft aan meer opslagruimte, maar de raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de bestaande bebouwing aan de noordzijde van de Hoofdweg geconcentreerd is en dat uitbreiding aan de zuidzijde van de Hoofdweg de landschappelijke openheid zou aantasten.

De Afdeling heeft de beroepsgronden van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen uitbreiding van de bebouwing toe te staan. De Afdeling heeft vastgesteld dat de raad voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de appellant, maar dat het belang van het behoud van de openheid van het gebied zwaarder weegt. De vergelijking die de appellant maakt met een ander perceel aan de Hoofdweg, waar wel een bouwvlak is toegekend, werd door de Afdeling verworpen, omdat de situatie daar wezenlijk verschilt van die van de appellant.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep van de appellant ongegrond verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van de raad bij de vaststelling van bestemmingsplannen en de terughoudende toetsing door de Afdeling.

Uitspraak

201602804/1/R4.
Datum uitspraak: 16 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
en
de raad van de gemeente Westerveld,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 februari 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Nijensleek" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2016, waar de raad, vertegenwoordigd door J. Kamping, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
Achtergrond
1. Het plan voorziet in een actueel planologisch-juridisch kader voor het dorp Nijensleek en is conserverend van aard. [appellant] is eigenaar van het perceel [locatie] te Nijensleek. Op dit perceel staat een kapschuur, waarvoor aan hem in december 2003 door het college van burgemeester en wethouders van Westerveld een bouwvergunning is verleend.
Volgens [appellant] exploiteert hij een agrarisch bedrijf op dit perceel. Hij kan zich niet met het plan verenigen omdat het plan geen uitbreiding van de op het perceel aanwezige bedrijfsbebouwing toestaat, terwijl zijn bedrijf volgens hem behoefte heeft aan meer opslagruimte.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Belangenafweging
3. [ appellant] voert aan dat de raad bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn bedrijfsbelangen, omdat het plan op zijn perceel geen mogelijkheden biedt om de bestaande kapschuur uit te breiden. Volgens [appellant] heeft zijn bedrijf behoefte aan meer opslagruimte, omdat in de bestaande kapschuur geen ruimte meer resteert voor de stalling van landbouwgoederen.
3.1. Aan de gronden van het perceel [locatie] zijn de bestemming "Agrarisch - 1" en de dubbelbestemming "Waarde - Landschap 1" toegekend. Op het gedeelte van het perceel waar de kapschuur staat zijn de aanduidingen "specifieke bouwaanduiding - schuur" en "bedrijfswoning uitgesloten" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch - 1" aangewezen gronden bestemd voor:
a. het agrarisch grondgebruik;
b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel grondgebonden bedrijf";
c. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfskavel kwekerijbedrijf";
d. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse van een agrarische bedrijfskavel;
e. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van karakteristieke bijgebouwen;
f. een schuur, ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - schuur";
(…);
met de daarbijhorende:
t. bedrijfsgebouwen en overkappingen;
[…].
Ingevolge lid 3.2.1 gelden voor het bouwen van gebouwen en overkappingen de volgende regels:
a. er zullen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van de ter plaatse gevestigde agrarische bedrijvigheid worden gebouwd;
(…);
c. per gebied, ter plaatse van een agrarische bedrijfskavel, mogen binnen een aaneengesloten bouwblok van ten hoogste 1,5 ha uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf worden gebouwd;
(…);
h. de maatvoering van een gebouw of een overkapping zal voorts voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
[…].
3.2. In paragraaf 5.2.1.1 van de plantoelichting is vermeld dat nieuwvestiging van agrarische bedrijven in het plangebied niet is toegestaan. In de eerste plaats ligt volgens de plantoelichting nieuwvestiging in de directe invloedssfeer van Nijensleek niet voor de hand, omdat nieuwe bedrijven vanuit een oogpunt van milieu beter op hun plaats zijn op een grotere afstand van het dorp. Verder is in de plantoelichting vermeld dat de bebouwing in Nijensleek zich van oudsher concentreerde aan de noordzijde van het lint. De gemeente wil deze lintstructuur en de doorzichten naar het achterland handhaven. Nieuwe agrarische bedrijven zullen daaraan afbreuk doen, aldus de plantoelichting.
3.3. Uit de tabel behorende bij artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder h, van de planregels volgt dat op het perceel een kapschuur van de bestaande omvang en hoogte met een dakhelling van 60% is toegestaan. De planregels bieden niet de mogelijkheid om daarvan ten behoeve van uitbreiding af te wijken.
De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de bebouwing in de omgeving van het perceel zich van oudsher concentreerde aan de noordzijde van de Hoofdweg en dat bij de vaststelling van het plan daarom het uitgangspunt is gehanteerd om de bestaande lintstructuur aan de noordzijde van de Hoofdweg en de doorkijk naar het achterland aan de zuidzijde van de Hoofdweg te behouden. Gelet hierop wenst de raad niet mee te werken aan de uitbreiding van bebouwing aan de zuidzijde van de Hoofdweg, omdat dit afbreuk zal doen aan de landschappelijke openheid van dat gebied en de doorkijk naar het achterland hierdoor verloren zal gaan. De Afdeling acht dit standpunt van de raad niet onredelijk. De raad heeft in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan het belang bij het behoud van de openheid van het gebied aan de zuidzijde van de Hoofdweg en de daarmee gepaard gaande doorkijk naar het achterland dan aan het belang van [appellant] om op zijn perceel extra bebouwing voor opslag te kunnen oprichten. Hierbij betrekt de Afdeling dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat extra opslagruimte voor zijn bedrijfsvoering noodzakelijk is en dat dit van wezenlijk belang is voor het voortbestaan van zijn bedrijf.
Gelet op het vorenstaande geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de bedrijfsbelangen van [appellant]. Het betoog faalt.
Gelijkheidsbeginsel
4. [ appellant] voert aan dat het plan in strijd met het gelijkheidsbeginsel is vastgesteld. Hiertoe voert hij aan dat aan het perceel Hoofdweg 98a ten behoeve van het daar gevestigde agrarische bedrijf wel een bouwvlak is toegekend voor het oprichten van agrarische bedrijfsbebouwing, terwijl volgens hem sprake is van gelijke situaties. Dat aan dit bedrijf op grond van het voorheen geldende bestemmingplan al een bouwvlak voor agrarische bedrijfsbebouwing was toegekend, maakt dit volgens [appellant] niet anders. Hij betoogt dat de exploitant van het daar gevestigde bedrijf ten tijde van het bestemmingsplan dat gold vóór het voorheen geldende plan een aanvraag voor een bouwvergunning ten behoeve van een opslagloods had ingediend en dat om die reden in het vorige bestemmingsplan een bouwvlak aan het perceel Hoofdweg 98a is toegekend. [appellant] wijst erop dat hij destijds ook een aanvraag voor een bouwvergunning ten behoeve van agrarische bedrijfsbebouwing voorafgaand aan de vaststelling van het vorige bestemmingsplan had ingediend en stelt dat daarom ook aan zijn perceel een bouwvlak had moeten worden toegekend.
4.1. Over de door [appellant] gemaakte vergelijking met het perceel Hoofdweg 98a wordt overwogen dat de raad zich onder meer op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie, omdat het perceel Hoofdweg 98a aan de noordzijde van de Hoofdweg is gelegen, binnen een vrijwel gesloten concentratie aan bebouwing. Het perceel van [appellant] is gelegen aan de zuidzijde van de Hoofdweg in het open achterland, waar de raad geen bebouwing wenst vanwege het zicht op dat achterland.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door hem genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie. Het betoog faalt.
Conclusie
5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Proceskosten
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.
w.g. Van den Broek w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2016
288-817.