201600215/1/R1.
Datum uitspraak: 16 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:
[appellant], wonend te Naarden,
en
de raad van de gemeente Naarden (thans: de raad van de gemeente Gooise Meren),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Stedelijk gebied 1e herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbenden] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. L.J. van Pelt is verschenen. Voorts zijn [belanghebbenden], bijgestaan door mr. M.J.P. Kamp, als belanghebbenden gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het beroep van [appellant] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" voor zijn perceel [locatie] te Naarden. Het perceel is ongeveer 824 m2 groot. [appellant] exploiteerde een veehouderij op het perceel, maar deze activiteiten zijn beëindigd. Het plan staat op het perceel naast een hoofdgebouw maximaal 75 m2 aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen toe, met een maximale bouwhoogte van 4,5 m. Op het perceel is feitelijk naast de woning ongeveer 335 m2 aan uit- en bijgebouwen en overkappingen aanwezig. [appellant] wil dat alle bestaande bebouwing op zijn perceel als zodanig wordt bestemd. Hij wil de bebouwing in de toekomst onder meer kunnen verhuren als opslagruimte en hij wil een tweede woning bouwen op het perceel.
4. [appellant] voert aan dat een groot deel van de bestaande bebouwing in dit plan ten onrechte voor de derde keer onder het overgangsrecht wordt gebracht. Deze bebouwing viel in het bestemmingsplan "Zuid-West 1976" en het bestemmingsplan "Stedelijke Gebied 2006" namelijk ook al onder het overgangsrecht. [appellant] voert voorts aan dat, gelet op de uitzonderlijk grote omvang van zijn perceel in vergelijking met de omliggende percelen, het redelijk is om in zijn geval een grotere oppervlakte dan 75 m2 aan bijgebouwen toe te staan. De raad had volgens [appellant] moeten onderzoeken of een bestemming had kunnen worden toegekend die het mogelijk maakt de gebouwen door derden te laten gebruiken voor stalling en opslag, bijvoorbeeld door het opnemen van de aanduiding "garageboxen". [appellant] voert aan dat de raad garageboxen op andere percelen in de omgeving wel toestaat. Voorts heeft de raad volgens [appellant] onvoldoende gemotiveerd waarom een tweede woning op het perceel vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet wenselijk zou zijn.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de situatie van [appellant] uniek is. Zijn voormalige bedrijf ligt midden tussen de woningen. Dit is historisch zo gegroeid. Het gebruik van alle bijgebouwen, in het bijzonder als garagebox, acht de raad niet wenselijk gelet op deze ligging. De raad stelt dat het juist is dat op andere percelen in de omgeving een garagebox wordt toegestaan. Dit betreft echter een garagebox ten behoeve van de op het perceel gelegen woning. In dit geval zou een oppervlakte van 260 m2 aan garageboxen niet kunnen worden aangemerkt als bij de woning behorend gebruik. Indien [appellant] de boxen gaat verhuren zou bovendien sprake zijn van grootschalige bedrijfsmatige activiteiten, die het plan op het perceel niet toestaat. Het merendeel van de bebouwing is bovendien illegaal opgericht. Deze bebouwing mag in stand worden gehouden, omdat deze vallen onder het overgangsrecht. De raad stelt dat hij niet wil meewerken aan een tweede woning op het perceel vanwege de ligging ervan. Het toevoegen van een woning zou niet alleen een verstoring zijn van de stedenbouwkundige ruime opzet van de omgeving die wordt omsloten door de Zwarteweg, de Jacobus Verhoeflaan en de Albert Grootlaan, maar zou volgens de raad ook een ongewenst precedent scheppen. Voorts zou een tweede woning afbreuk doen aan de privacy van de omliggende woningen.
4.2. Op het perceel van [appellant] zijn naast de woning meerdere aan- en bijgebouwen aanwezig. Uit de stukken in het dossier blijkt dat de aanwezige oppotstal van ongeveer 120 m2 met de aanbouw van ongeveer 20 m2 is gebouwd met een bouwvergunning en dus legaal op het perceel aanwezig is. Ten oosten van de oppotstal staat voorts een bijgebouw van ongeveer 19 m2 dat volgens de raad omgevingsvergunningvrij kon worden gebouwd. Ook dit bijgebouw is derhalve legaal. Voor de overige bebouwing op het perceel is volgens de raad geen vergunning verleend, hoewel deze wel vergunningplichtig zijn. [appellant] heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat voor de bouw hiervan destijds een vergunning is verleend. De Afdeling gaat er gelet daarop vanuit dat deze bebouwing illegaal op het perceel aanwezig is.
4.3. De Afdeling stelt voorop dat in beginsel legaal bestaande bebouwing als zodanig in het bestemmingsplan dient te worden bestemd. Indien nieuwe planologische inzichten daartoe aanleiding geven en het belang bij de beoogde nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen, kan uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening daarvan worden afgezien. In dat geval kan het bestaande legale bouwwerk onder het overgangsrecht worden gebracht, mits de raad aannemelijk maakt dat het bouwwerk binnen de planperiode wordt verwijderd. Met het overgangsrecht wordt immers beoogd een tijdelijke situatie te overbruggen.
In artikel 21, lid 21.2.3, onder d, van de planregels is bepaald dat de oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen binnen de bestemming "Wonen" ten hoogste 75 m2 mag bedragen. Nu de legaal bestaande bebouwing op het perceel meer dan 75 m2 groot is, is in het plan derhalve niet alle legaal bestaande bebouwing als zodanig bestemd. De raad heeft in het besluit niet gemotiveerd dat nieuwe planologische inzichten daartoe aanleiding hebben gegeven en de raad heeft in dat kader evenmin een belangenafweging gemaakt. Ook heeft de raad niet aannemelijk gemaakt dat de legale bebouwing binnen de planperiode zal verdwijnen. Het besluit in zoverre niet zorgvuldig voorbereid.
Wat de illegaal aanwezige bebouwing betreft overweegt de Afdeling dat niet in geschil is dat deze bebouwing al voor de vaststelling van het bestemmingsplan "Zuid-West 1976" op het perceel aanwezig was. Nu de bebouwing in dit plan niet als zodanig was bestemd en illegale bebouwing niet van het overgangsrecht in dit plan was uitgezonderd, is de bebouwing destijds onder het overgangsrecht komen te vallen. In 2006 is de bebouwing opnieuw onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Stedelijk gebied 2006" gebracht. In artikel 33 van dat plan was namelijk bepaald dat het overgangsrecht ook ziet op de bebouwing die valt onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Zuid-West 1976". [appellant] voert gelet hierop terecht aan dat de illegale bebouwing in dit plan voor de derde keer onder het overgangsrecht wordt gebracht. Anders dan [appellant] meent betekent dit echter niet zonder meer dat de bebouwing in dit plan als zodanig moet worden bestemd. De omstandigheid dat de illegale bebouwing onder het overgangsrecht is gebracht betekent niet dat de bouw daarmee is gelegaliseerd. Het overgangsrecht verschaft immers geen bouwvergunning vervangende titel. De bebouwing die zonder bouwvergunning is opgericht blijft ook onder dit plan illegaal en het gemeentebestuur kan in beginsel hiertegen dan ook handhavend optreden. Indien het gemeentebestuur niet handhavend zal gaan optreden en geen zicht bestaat op verwijdering van de bebouwing binnen de planperiode mag deze niet opnieuw onder het overgangsrecht worden gebracht. De raad heeft in dit geval niet onderkend dat hij in beginsel handhavend kan optreden tegen illegale bebouwing die onder het overgangsrecht is komen te vallen en heeft zich in het besluit dan ook niet uitgelaten over de vraag of binnen de planperiode handhavend zal worden opgetreden en zicht bestaat op verwijdering van de illegale bebouwing. Ook in zoverre is het besluit niet zorgvuldig voorbereid.
De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het toestaan van een tweede woning op het perceel niet in overeenstemming zou zijn met een goede ruimtelijke ordening, nu dit een onevenredige afbreuk zou doen aan de privacy van de omliggende woningen vanuit stedenbouwkundig oogpunt evenmin wenselijk is. De raad heeft dan ook in redelijkheid geen mogelijkheid voor het bouwen van een tweede woning op het perceel in het plan hoeven opnemen. Het betoog van [appellant] faalt in zoverre.
4.4. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie] te Naarden, in strijd is met artikel 3:46 van de Awb.
5. Met het oog op een spoedige beëindiging van het geschil ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen om binnen 20 weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De raad dient daartoe met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen het besluit alsnog van een aanvullende motivering te voorzien dan wel een andere passende planregeling voor het perceel [locatie] vast te stellen. Indien de raad er voor kiest niet alle bestaande bebouwing als zodanig te bestemmen dient hij aannemelijk te maken dat de bebouwing die niet als zodanig is bestemd binnen de planperiode zal verdwijnen. Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij de voorbereiding van het nieuwe besluit niet opnieuw te worden toegepast. De raad dient het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
6. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Gooise Meren op om binnen 20 weken na de verzending van deze tussenuitspraak het besluit van 30 september 2015 van een aanvullende motivering te voorzien dan wel een andere passende planregeling voor het perceel [locatie] te Naarden vast te stellen, de Afdeling en [appellant] de uitkomst mede te delen en het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Brock, griffier.
w.g. Kramer w.g. Brock
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op16 november 2016
603.