201601217/1/A2.
Datum uitspraak: 16 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Culemborg,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 januari 2016 in zaak nr. 14/8499 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 2 april 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag aan [appellante] over het jaar 2011 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 8 mei 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag aan [appellante] over het jaar 2012 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 27 oktober 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellante] tegen de besluiten van 2 april 2013 en 8 mei 2013 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 januari 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 oktober 2014 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2016, waar [appellante], bijgestaan door mr. E.J. Joosten, advocaat te Utrecht, en vergezeld van [mede-eigenaar] van [gastouderbureau], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam aldaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] ontving in 2011 en 2012 voorschotten kinderopvangtoeslag. Het voorschot voor 2011 was, voordat het bij besluit van 2 april 2013 werd herzien en op nihil gesteld, laatstelijk vastgesteld op een bedrag van € 7.993,00. Het voorschot voor 2012 was, voordat het bij besluit van 8 mei 2013 werd herzien en op nihil werd gesteld, laatstelijk vastgesteld op een bedrag van € 6.346,00.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellante] naar aanleiding van de door haar gemaakte bezwaren tegen de besluiten 2 april 2013 en 8 mei 2013 bij brief van 8 oktober 2014 verzocht om voor 22 oktober 2014 nadere stukken over te leggen. Daarbij is verzocht om de overeenkomsten van het gastouderbureau en van de gastouder waar [appellante] in 2011 en 2012 gebruik van heeft gemaakt en kopieën van bankafschriften waaruit blijkt dat zij kosten heeft gemaakt voor de kinderopvang van haar kinderen voor het jaar 2011 en 2012. [appellante] heeft bij brief van 20 oktober 2014 verzocht om uitstel voor het overleggen van de gevraagde stukken. De Belastingdienst/Toeslagen heeft niet op dat verzoek gereageerd en, nadat [appellante] niet binnen de door de Belastingdienst/Toeslagen gestelde termijn de gevraagde stukken had overgelegd, zonder haar te hebben gehoord, haar bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
3. Aan het besluit van 27 oktober 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellante] geen overeenkomsten en geen bankafschriften heeft overgelegd en zij daarmee niet heeft aangetoond kosten voor kinderopvang te hebben gemaakt.
4. In beroep heeft [appellante] alsnog overeenkomsten, bankafschriften, jaar- en maandoverzichten overgelegd. Naar aanleiding van deze stukken heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich in beroep nader op het standpunt gesteld dat [appellante] over deze jaren geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag omdat zij niet alle kosten van gastouderopvang via het gastouderbureau aan de gastouder heeft betaald maar een deel zelf contant aan de gastouder heeft voldaan, waardoor niet is voldaan aan de kassiersfunctie van het gastouderbureau.
De rechtbank heeft het besluit van 27 oktober 2014 vernietigd op de grond dat de Belastingdienst/Toeslagen dat besluit onzorgvuldig heeft genomen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat nu het door [appellante] ingediende verzoek om uitstel betrekking had op het indienen van nadere stukken en de Belastingdienst/Toeslagen niet bekend was met de inhoud van die stukken, geen sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar en [appellante] voorts ten onrechte niet is gehoord.
De rechtbank heeft voorts de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat, nu het gastouderbureau slechts de financiële transacties tussen [appellante] en de gastouder heeft begeleid, niet is voldaan aan de kassiersfunctie door het gastouderbureau.
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten kinderopvangtoeslag over 2011 en 2012 terecht heeft herzien en op nihil heeft gesteld op de grond dat de betalingen in strijd met de kassiersfunctie van het gastouderbureau hebben plaatsgevonden. Daartoe voert zij aan dat de betalingen aan de gastouder via het gastouderbureau hebben plaatsgevonden en dat voorts in de toelichting op de Regeling Wkkp niet uitdrukkelijk is vermeld dat betalingen aan de gastouder enkel giraal dienen te geschieden. Het betalingsverkeer is via het gastouderbureau en in overeenstemming met de kassiersfunctie verlopen. Voorts heeft [appellante] aangevoerd dat het grootste deel van de betalingen per bank heeft plaatsgevonden en dat slechts een klein gedeelte, te weten de eigen bijdragen, contant via het gastouderbureau zijn betaald.
5.1. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wkkp) wordt onder gastouderbureau verstaan een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt en door tussenkomst van wie de betaling van ouders aan gastouders geschiedt.
Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder b, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien het betreft gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 1.49, derde lid, aanhef en onder b, draagt een houder van een gastouderbureau zorg voor een verantwoorde uitvoering van de werkzaamheden van het bureau, waaronder wordt verstaan het doorgeleiden van de betalingen van ouders aan gastouders (hierna ook: de kassiersfunctie).
Ingevolge artikel 1.56, vierde lid, geschiedt gastouderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder van het gastouderbureau en de ouder. Bij regeling van de minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid (tot 1 januari 2012 de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap; hierna: de minister) kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud van de overeenkomst.
Ingevolge het zesde lid, aanhef en onder b, kunnen bij regeling van de minister ten behoeve van een goede uitvoering van deze wet regels worden gesteld omtrent het betalingsverkeer tussen gastouders, het gastouderbureau en ouders.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder d en e, van de Regeling Wkkp, de in artikel 1.56, zesde lid, van de Wkkp bedoelde regeling, bevat de administratie van een gastouderbureau bankafschriften waaruit de betalingen van de vraagouder aan het gastouderbureau en van het gastouderbureau aan de gastouder blijken.
5.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 9 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2811), waarnaar de rechtbank terecht heeft verwezen, heeft een ouder, gelet op artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met artikel 1.1, eerste lid, van de Wkkp, in geval van gastouderopvang aanspraak op kinderopvangtoeslag, indien deze plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau dat de gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt en door tussenkomst van welk bureau de betaling van de ouder aan de gastouder geschiedt. Ook gelet op artikel 1.49, derde lid, aanhef en onder b, van de Wkkp draagt de houder van een gastouderbureau zorg voor het doorgeleiden van de betalingen van ouders aan gastouders. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze laatste bepaling volgt dat de achtergrond ervan is gelegen in het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wkkp (destijds de Wet kinderopvang), waarbij het onwenselijk is dat een rechtstreekse geldstroom bestaat tussen de vraagouder en de gastouder. Door de doorgeleiding van de betalingen door de houder van een gastouderbureau worden de GGD en de Belastingdienst/Toeslagen in staat gesteld te controleren of daadwerkelijk betaling heeft plaatsgevonden tussen de vraagouder en de gastouder of opvangouder op het daartoe geëigende moment en kan de Belastingdienst controleren of de aangifte inkomstenbelasting van de gastouder klopt (Kamerstukken II 2008/09, 31 874, nr. 3, blz. 17, 44 en 48). 5.3. [appellante] heeft maandoverzichten van het gastouderbureau overgelegd waarop is vermeld wat de totale kosten van kinderopvang voor de betrokken maand zijn, welk bedrag het gastouderbureau aan de gastouder heeft betaald en welk bedrag [appellante] zelf diende te betalen. Voorts is op de overzichten vermeld "contant betaald door ouder", "contant ontvangen door gastouder" en "gezien door gastouderbureau", waarbij [appellante], de gastouder en het gastouderbureau hebben getekend.
Uit de door [appellante] gestelde gang van zaken volgt dat zij direct aan de gastouder heeft betaald. Dat deze contante betalingen, zoals [appellante] ter zitting heeft toegelicht, op het kantoor van het gastouderbureau hebben plaatsgevonden en het gastouderbureau tekende voor gezien, laat onverlet dat [appellante] niet aan het gastouderbureau heeft betaald en een rechtstreekse geldstroom bestond tussen [appellante] en de gastouder. Uit de onder 5.1 vermelde bepalingen en de doelstelling van de kassiersfunctie volgt dat het gastouderbureau de betalingen van de ouder die bestemd zijn voor de gastouder op objectief vast te stellen en controleerbare wijze onder zich moet hebben gehad en vervolgens moet hebben doorgeleid naar de gastouder. In artikel 11, derde lid, aanhef en onder d en e, van de Regeling Wkkp is dit vereiste nader uitgewerkt in die zin, dat alle betalingen per bank dienen plaats te vinden. Uit de toelichting op de Regeling van 8 december 2009 waarbij dit vereiste per 1 januari 2010 is ingevoerd (Stcrt. 2009, 19522) blijkt dat contante betalingen vanaf die datum niet meer waren toegestaan. Dat slechts een klein gedeelte van de kosten contant is betaald, zoals [appellante] heeft gesteld, is niet van belang. De Belastingdienst/Toeslagen heeft ter zitting toegelicht dat tegen het niet voldoen aan de kassiersfunctie vanaf 2011 wordt opgetreden. Nu uit de stukken en de door [appellante] ter zitting gegeven toelichting niet volgt dat op de voorgeschreven wijze is gehandeld maar slechts dat het gastouderbureau de financiële transacties tussen [appellante] en de gastouder heeft begeleid, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat niet is voldaan aan de kassiersfunctie en de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten kinderopvangtoeslag over 2011 en 2012 voor [appellante] terecht heeft herzien en op nihil heeft gesteld.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Rijsdijk
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2016
705.