ECLI:NL:RVS:2016:3076

Raad van State

Datum uitspraak
9 november 2016
Publicatiedatum
16 november 2016
Zaaknummer
201605539/4/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D.A.C. Slump
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor klussen-, bestratings- en hoveniersbedrijf te Lieveren

Op 8 juni 2015 verleende het college van burgemeester en wethouders van Noordenveld een omgevingsvergunning aan [verzoeker] voor het gebruik van een perceel in Lieveren ten behoeve van een klussen-, bestratings- en hoveniersbedrijf, alsook voor het stallen van caravans en het plaatsen van een muur. Tegen dit besluit hebben [partij A] en [partij C] bezwaar gemaakt, wat door het college op 6 oktober 2015 ongegrond werd verklaard. De rechtbank Noord-Nederland heeft op 8 juli 2016 de beroepen van [partij A] en [partij C] gegrond verklaard, het besluit van 6 oktober 2015 vernietigd en het besluit van 8 juni 2015 herroepen. Hierop hebben zowel [verzoeker] als het college hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 oktober 2016 behandeld. [verzoeker] stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de muur een oppervlakte van 125 m² heeft, terwijl hij meent dat deze slechts 17,36 m² bedraagt, wat zou voldoen aan de vergunningseisen. De voorzieningenrechter heeft echter geconcludeerd dat er onduidelijkheden zijn die nader onderzoek vereisen en heeft het verzoek om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak afgewezen. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat niet op voorhand duidelijk was dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep geen stand zou houden.

Uitspraak

201605539/4/A1.
Datum uitspraak: 9 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb) hangende de hoger beroepen van onder meer:
[verzoeker], handelend onder de naam [bedrijf], wonend te Foxwolde, gemeente Noordenveld,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 juli 2016 in zaken nrs. 15/4575 en 15/4579 in het geding tussen:
[partij A] en [partij B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [partij A]), wonend te Lieveren, gemeente Noordenveld,
[partij C] en [partij D] (hierna tezamen en in enkelvoud: [partij C]), wonend te Lieveren, gemeente Noordenveld,
en
het college van burgemeester en wethouders van Noordenveld.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juni 2015 heeft het college aan [verzoeker] een omgevingsvergunning verleend voor het gebruiken van het perceel [locatie] te Lieveren ten behoeve van een klussen-, bestratings- en hoveniersbedrijf en het stallen van caravans, alsmede voor het plaatsen van een muur op dat perceel.
Bij besluit van 6 oktober 2015 heeft het college de door [partij A] en [partij C] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 juli 2016 heeft de rechtbank de door [partij A] en [partij C] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit van 6 oktober 2015 vernietigd, het besluit van 8 juni 2015 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 6 oktober 2015.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker] en het college hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[partij A] en [partij C] hebben verweerschriften ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 oktober 2016, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. A.M. Wiechers, [partij A], bijgestaan door mr. T. Pothast, en [partij C], bijgestaan door mr. A. Kwint-Ocelíková, advocaat te Groningen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting het college, vertegenwoordigd door mr. J. de Vries-Uiterwijk, werkzaam bij de gemeente, verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] beoogt met het verzoek in wezen in de hoofdzaak een definitief oordeel te verkrijgen over de rechtmatigheid van de bij het besluit van 8 juni 2015 verleende omgevingsvergunning. Hij stelt een spoedeisend belang te hebben, omdat de voor de aankoop van het perceel gesloten koopovereenkomst kan worden ontbonden indien niet uiterlijk voor 15 december 2016 een bedrijfsbestemming op het perceel rust.
3. [verzoeker] stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de muur een oppervlakte heeft van 125 m² en daarom niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), in verbinding met artikel 4, aanhef en derde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) voor vergunningverlening in aanmerking komt. Volgens hem heeft de muur een oppervlakte van 17,36 m2 en voldoet het derhalve aan de in artikel 4, aanhef en derde lid, opgenomen oppervlakte-eis van 50 m2.
4. De voorzieningenrechter zal, gelet op verscheidene onduidelijkheden die nader onderzoek vergen, het verzoek van [verzoeker] om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, niet inwilligen.
5. Uit de aanvraag blijkt het volgende. De muur bestaat uit een lang deel van 25 m met twee zijmuren van 5 m lang en daartussen twee armen van ongeveer 4,6 m. De betonblokken waaruit de muur bestaat zijn 0,4 m diep. De muur is voorzien op een bestaande betonplaat. In de drie tussenruimten die daarmee ontstaan zal tuinafval worden opgeslagen en zullen containers worden geplaatst.
De oppervlakte van de muur inclusief de tussenruimten is 125 m2 (lengte van de muur van 25 m x lengte van de zijmuren van 5 m). De voorzieningenrechter sluit niet op voorhand uit dat, gelet op deze oppervlakte, het oordeel van de rechtbank dat de muur niet op grond van toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2° van de Wabo, in verbinding met artikel 4, aanhef en derde lid, van bijlage II van het Bor voor vergunningverlening in aanmerking komt, onjuist is. Het is derhalve niet op voorhand duidelijk dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep geen stand zal houden.
6. Gelet hierop zal het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening worden afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.
w.g. Slump w.g. Van Driel
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2016
414-784.