ECLI:NL:RVS:2016:3078

Raad van State

Datum uitspraak
11 november 2016
Publicatiedatum
16 november 2016
Zaaknummer
201606997/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Homburg Noord

Op 11 november 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door [verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Beesd, tegen de raad van de gemeente Geldermalsen. Dit verzoek volgde op het besluit van de raad van 28 juni 2016, waarbij het bestemmingsplan "Homburg Noord" werd vastgesteld. De verzoekers vreesden dat de vaststelling van dit bestemmingsplan hun mogelijkheden voor bedrijvigheid op hun perceel zou beperken.

Tijdens de zitting op 1 november 2016, waar de verzoekers vertegenwoordigd waren door mr. W. Krijger, en de raad door R. Oldebesten, werd het verzoek behandeld. De verzoekers stelden dat het bestemmingsplan niet had kunnen worden vastgesteld zolang er nog geen beslissing was genomen op hun principeverzoek. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er geen wettelijke grondslag was die de raad verbood om het bestemmingsplan vast te stellen in afwachting van een beslissing op het principeverzoek. Bovendien werd toegelicht dat het belang van een passende bestemming voor de gronden langs de Parkweg was overwogen.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de raad in redelijkheid had kunnen besluiten dat de gronden waarop het bestemmingsplan betrekking had, geschikter waren voor een bedrijventerrein dan het perceel van de verzoekers. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 11 november 2016.

Uitspraak

201606997/2/R1.
Datum uitspraak: 11 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Beesd, gemeente Geldermalsen (hierna tezamen in enkelvoud: [verzoeker]),
en
de raad van de gemeente Geldermalsen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Homburg Noord" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 november 2016, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. W. Krijger, werkzaam bij Krijger Advies B.V., en de raad, vertegenwoordigd door R. Oldebesten, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens zijn daar [belanghebbende A] en [belanghebbende B], beide vertegenwoordigd door A. Menhart, werkzaam bij bestuursrechtelijk adviesbureau Menhart, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het bestemmingsplan voorziet in bouwmogelijkheden voor een bedrijventerrein nabij het perceel van [verzoeker] aan de [locatie] te Beesd. [verzoeker] heeft op een deel van zijn perceel een fruitkwekerij. Daarnaast verhuurt hij een deel van zijn bedrijfspanden aan derden voor kleinschalige bedrijvigheid. [verzoeker] wil graag dat het perceel voor dergelijke bedrijvigheid wordt bestemd. Hij heeft daartoe in februari 2016 een principeverzoek gedaan aan het college van burgemeester en wethouders. [verzoeker] vreest dat met het bedrijventerrein dat door mede het voorliggende bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt de marktruimte voor bedrijfsgebouwen opgesoupeerd wordt, waardoor het als zodanig bestemmen van de bedrijvigheid op zijn perceel niet meer mogelijk zal zijn.
3. [verzoeker] betoogt dat de raad dit bestemmingsplan niet heeft kunnen vaststellen terwijl er nog niet op zijn principeverzoek is beslist en dat bij het vaststellen van dit plan geen rekening is gehouden met zijn belangen.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit de Wro noch enig andere wettelijk voorschrift volgt dat de raad niet een bestemmingsplan mag vaststellen wanneer een principeverzoek is gedaan betreffende nabijgelegen gronden. Daarbij komt dat het principeverzoek is gericht aan het college van burgemeester en wethouders en dat het bestemmingsplan door de raad wordt vastgesteld. De raad heft ter zitting voorts toegelicht dat het belang van het leggen van een passende bestemming op de gronden langs de Parkweg, waaronder het perceel van [verzoeker], bij de vaststelling van het bestemmingsplan onder ogen is gezien en dat in verband daarmee een voorontwerpbestemmingsplan "Beesd 2018" in procedure is gebracht.
De voorzieningenrechter ziet in het aangevoerde geen aanleiding om tot schorsing over te gaan.
4. [verzoeker] betoogt voorts dat het geen goede ruimtelijke ordening is om de onbebouwde agrarische gronden waarop het bestemmingsplan ziet als bedrijventerrein te bestemmen, terwijl op zijn perceel reeds bedrijfsgebouwen staan die ook voor bedrijvigheid worden gebruikt en na de ontwikkeling van het bedrijventerrein wellicht leeg komen te staan.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de gronden waarop het bestemmingsplan ziet beter geschikt zijn voor een bedrijventerrein dan het perceel van [verzoeker]. Volgens de raad ligt het plangebied meer ingeklemd tussen stedelijke functies dan het perceel van [verzoeker], dat aan de achterzijde aan open en landelijk gebied grenst. Ook vormt het plangebied de afronding van het bedrijventerrein Homburg en draagt het bij aan de verkeersstructuur daarvan. Tevens levert het plangebied een bijdrage aan het robuust maken van het watersysteem van de kern Beesd. Het perceel van [verzoeker] kan geen vergelijkbare bijdrage leveren, aldus de raad.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gronden waarop het bestemmingsplan ziet geschikter zijn om in te richten als bedrijventerrein dan het perceel van [verzoeker]. [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad deze omstandigheden niet aan zijn besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. De voorzieningenrechter ziet in het aangevoerde geen aanleiding om tot schorsing over te gaan.
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. Y. Verhage, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Verhage
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2016
655.