201606997/2/R1.
Datum uitspraak: 11 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Beesd, gemeente Geldermalsen (hierna tezamen in enkelvoud: [verzoeker]),
en
de raad van de gemeente Geldermalsen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Homburg Noord" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 november 2016, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. W. Krijger, werkzaam bij Krijger Advies B.V., en de raad, vertegenwoordigd door R. Oldebesten, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens zijn daar [belanghebbende A] en [belanghebbende B], beide vertegenwoordigd door A. Menhart, werkzaam bij bestuursrechtelijk adviesbureau Menhart, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het bestemmingsplan voorziet in bouwmogelijkheden voor een bedrijventerrein nabij het perceel van [verzoeker] aan de [locatie] te Beesd. [verzoeker] heeft op een deel van zijn perceel een fruitkwekerij. Daarnaast verhuurt hij een deel van zijn bedrijfspanden aan derden voor kleinschalige bedrijvigheid. [verzoeker] wil graag dat het perceel voor dergelijke bedrijvigheid wordt bestemd. Hij heeft daartoe in februari 2016 een principeverzoek gedaan aan het college van burgemeester en wethouders. [verzoeker] vreest dat met het bedrijventerrein dat door mede het voorliggende bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt de marktruimte voor bedrijfsgebouwen opgesoupeerd wordt, waardoor het als zodanig bestemmen van de bedrijvigheid op zijn perceel niet meer mogelijk zal zijn.
3. [verzoeker] betoogt dat de raad dit bestemmingsplan niet heeft kunnen vaststellen terwijl er nog niet op zijn principeverzoek is beslist en dat bij het vaststellen van dit plan geen rekening is gehouden met zijn belangen.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit de Wro noch enig andere wettelijk voorschrift volgt dat de raad niet een bestemmingsplan mag vaststellen wanneer een principeverzoek is gedaan betreffende nabijgelegen gronden. Daarbij komt dat het principeverzoek is gericht aan het college van burgemeester en wethouders en dat het bestemmingsplan door de raad wordt vastgesteld. De raad heft ter zitting voorts toegelicht dat het belang van het leggen van een passende bestemming op de gronden langs de Parkweg, waaronder het perceel van [verzoeker], bij de vaststelling van het bestemmingsplan onder ogen is gezien en dat in verband daarmee een voorontwerpbestemmingsplan "Beesd 2018" in procedure is gebracht.
De voorzieningenrechter ziet in het aangevoerde geen aanleiding om tot schorsing over te gaan.
4. [verzoeker] betoogt voorts dat het geen goede ruimtelijke ordening is om de onbebouwde agrarische gronden waarop het bestemmingsplan ziet als bedrijventerrein te bestemmen, terwijl op zijn perceel reeds bedrijfsgebouwen staan die ook voor bedrijvigheid worden gebruikt en na de ontwikkeling van het bedrijventerrein wellicht leeg komen te staan.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de gronden waarop het bestemmingsplan ziet beter geschikt zijn voor een bedrijventerrein dan het perceel van [verzoeker]. Volgens de raad ligt het plangebied meer ingeklemd tussen stedelijke functies dan het perceel van [verzoeker], dat aan de achterzijde aan open en landelijk gebied grenst. Ook vormt het plangebied de afronding van het bedrijventerrein Homburg en draagt het bij aan de verkeersstructuur daarvan. Tevens levert het plangebied een bijdrage aan het robuust maken van het watersysteem van de kern Beesd. Het perceel van [verzoeker] kan geen vergelijkbare bijdrage leveren, aldus de raad.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gronden waarop het bestemmingsplan ziet geschikter zijn om in te richten als bedrijventerrein dan het perceel van [verzoeker]. [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad deze omstandigheden niet aan zijn besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. De voorzieningenrechter ziet in het aangevoerde geen aanleiding om tot schorsing over te gaan.
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. Y. Verhage, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Verhage
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2016
655.