ECLI:NL:RVS:2016:3114

Raad van State

Datum uitspraak
23 november 2016
Publicatiedatum
23 november 2016
Zaaknummer
201600246/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor tijdelijk planologisch strijdig gebruik van grond voor het houden van alpaca's

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 3 december 2015 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [appellant] had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het tijdelijk bedrijfsmatig houden van alpaca's op zijn perceel in Poeldijk, dat bestemd is voor glastuinbouw. Het college van burgemeester en wethouders van Westland weigerde deze vergunning bij besluit van 19 februari 2015, en verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond bij besluit van 19 juni 2015. De rechtbank oordeelde dat het college voldoende had gemotiveerd waarom de vergunning niet kon worden verleend.

Tijdens de zitting op 18 oktober 2016 heeft [appellant] betoogd dat het college ten onrechte heeft geoordeeld dat het houden van alpaca's niet in overeenstemming is met het gemeentelijk glastuinbouwbeleid. Hij stelde dat de economische crisis het gebruik voor glastuinbouw momenteel niet haalbaar maakt en dat hij bereid is om het houden van alpaca's te staken zodra glastuinbouw weer rendabel is. Het college heeft echter gesteld dat het tijdelijk gebruik van de grond voor alpaca's de vestiging van nieuwe glastuinbouwbedrijven zou bemoeilijken, wat in strijd is met het beleid om glastuinbouwgebieden obstakelvrij te houden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom het verzoek van [appellant] niet kan worden ingewilligd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college niet verplicht is om een omgevingsvergunning te verlenen, zelfs niet als er andere gevallen zijn waarin tijdelijk ander gebruik is toegestaan. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201600246/1/A1.
Datum uitspraak: 23 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Monster, gemeente Westland,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 december 2015 in zaak nr. 15/5500 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Westland.
Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2015 heeft het college geweigerd omgevingsvergunning te verlenen voor het tijdelijk planologisch strijdig gebruiken van de grond of bouwwerken aan de [locatie] te Poeldijk.
Bij besluit van 19 juni 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 oktober 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. E.D.M. Knegt, en het college, vertegenwoordigd door H. Kartal, zijn verschenen. Verder zijn daar [partij A] en [partij B], bij monde van [partij B], als partij gehoord.
Overwegingen
1. [appellant] is eigenaar van het perceel [locatie] te Poeldijk dat is bestemd voor glastuinbouw. [appellant] wil op het perceel tijdelijk bedrijfsmatig alpaca’s houden en hij heeft het college verzocht een omgevingsvergunning te verlenen om dit planologisch strijdig gebruik tijdelijk toe te staan. Het college heeft zich in zijn besluiten van 19 februari 2015 en 19 juni 2015 op het standpunt gesteld dat het niet wenselijk is om tijdelijk bedrijfsmatig alpaca’s te houden op het perceel, omdat dit zich niet verdraagt met de glastuinbouwfunctie in het gebied. Het obstakelvrij houden van duurzame glastuinbouwgebieden is volgens het college één van de voorwaarden om Westland concurrerend te houden als primair productiegebied in de glastuinbouw.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom het niet bereid is de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het door hem beoogde tijdelijke gebruik niet leidt tot een doorkruising van het gemeentelijk glastuinbouwbeleid. Hiertoe stelt hij dat het gebruik ten behoeve van glastuinbouw op dit moment geen reële mogelijkheid is in verband met de economische crisis. Daarnaast stelt hij dat hij zich bereid heeft verklaard om het houden van alpaca’s te staken wanneer glastuinbouw uit economisch oogpunt wel weer een realistisch gebruik is.
3.1. Het college heeft beslist op de aanvraag van [appellant] zoals deze is ingediend, namelijk om voor het houden van alpaca’s voor de duur van tien jaar af te wijken van het bestemmingsplan. Het college stelt zich op het standpunt dat de vestiging van een nieuw glastuinbouwbedrijf of schaalvergroting/herstructurering van bestaande glastuinbouwbedrijven aanzienlijk wordt bemoeilijkt, indien de gronden van [appellant] gedurende tien jaar mogen worden gebruikt voor het bedrijfsmatig houden van alpaca’s. Evenals de rechtbank acht de Afdeling dit standpunt van het college juist. Het betoog van [appellant] dat in de omgevingsvergunning kan worden opgenomen dat de vergunning wordt ingetrokken wanneer het gebruik ten behoeve van glastuinbouw weer economisch rendabel is, wordt niet gevolgd. Hiertoe wordt overwogen dat artikel 2.33 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) niet de mogelijkheid biedt om de omgevingsvergunning in te trekken wanneer de glastuinbouw weer aantrekt. De opsomming van de intrekkingsgronden in artikel 2.33 van de Wabo is limitatief.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat er andere gevallen zijn waarin het college wel toestaat dat braakliggende glastuinbouwgronden in afwachting van economisch betere tijden voor andere doeleinden worden gebruikt. In dit verband wijst hij op het zogenoemde beleid "Tijdelijk Ander Gebruik". [appellant] betoogt dat niet duidelijk is waarom zijn gronden niet tijdelijk mogen worden gebruikt voor het houden van alpaca’s.
In de tweede plaats wijst hij erop dat een omgevingsvergunning is verleend om een braakliggend perceel met een glastuinbouwbestemming van de Stichting Wonen Wateringen gedurende vijftien jaar te gebruiken ten behoeve van de plaatsing van zonnepanelen. Volgens [appellant] valt niet in te zien waarom doorkruising van het gemeentelijke glastuinbouwbeleid in die situatie niet relevant is geacht.
4.1. Het college stelt dat met toepassing van het beleid "Tijdelijk Ander Gebruik" tijdelijk ander gebruik kan worden toegestaan dan het gebruik dat planologisch mogelijk is. Het beleid kan worden toegepast, indien in de toekomst een structurele ruimtelijke ontwikkeling wordt beoogd op een locatie. Een belangrijke doelstelling van het beleid is dat door de toepassing ervan het algemeen belang wordt gediend. Zo dienen initiatieven een impuls te geven aan de kwaliteit van de leefomgeving en moeten initiatieven leiden tot een vermindering van gemeentelijke kosten. Daarnaast is voor de toepassing van dit beleid van belang dat in de buurt draagvlak bestaat voor het initiatief, zodat overlast wordt voorkomen. Het college stelt zich op het standpunt dat het initiatief van [appellant] geen bijdrage levert aan het algemeen belang. Daarnaast stelt hij dat de buren van [appellant] last zullen hebben van het houden van alpaca’s. De Afdeling is van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom het initiatief van [appellant] niet mogelijk kan worden gemaakt met toepassing van het beleid "Tijdelijk Ander Gebruik".
Over de door [appellant] gemaakte vergelijking met de omgevingsvergunning die is verleend aan de Stichting Wonen Wateringen wordt overwogen dat het college zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat het opwekken van zonne-energie, in tegenstelling tot het houden van alpaca’s, het algemeen belang dient. Met zonne-energie wordt een bijdrage geleverd aan de gemeentelijke doelstelling om de uitstoot van koolstofdioxide te verlagen. Gelet hierop heeft het college bij de verlening van de tijdelijke omgevingsvergunning aan de Stichting Wonen Wateringen aanleiding gezien om een uitzondering te maken op het uitgangspunt dat het glastuinbouwgebied obstakelvrij moet worden gehouden. Het initiatief van [appellant] levert volgens het college geen bijdrage aan het algemeen belang, zodat hij geen aanleiding heeft gezien om voor dit initiatief een uitzondering te maken. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
De betogen falen.
5. Over het betoog van [appellant] in zijn nadere stuk dat een memo van wethouder Ouwendijk van 31 augustus 2016 zijn standpunt ondersteunt dat het wenselijk is om tijdelijk ander gebruik toe te staan dan glastuinbouw op gronden die voor glastuinbouw zijn bestemd, wordt als volgt overwogen. Het college stelt dat hij overlastveroorzakend gebruik zoals het houden van alpaca’s niet wil toestaan en dat uit de memo van de wethouder niet volgt dat een dergelijk gebruik zou moeten worden toegestaan. De Afdeling acht dit juist, zodat de inhoud van de memo [appellant] reeds om deze reden niet kan baten, nog daargelaten dat de memo dateert van na de datum van het besluit op bezwaar.
Het betoog faalt.
6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom het niet bereid is de omgevingsvergunning te verlenen.
7. Voor zover het college betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de door [appellant] op 12 oktober 2015 ingediende aanvullende beroepsgrond over het gelijkheidsbeginsel, zoals hiervoor besproken, wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing had moeten worden gelaten, faalt dit betoog.
Behoudens in geschillen waar de wet anders bepaalt, kunnen ook na afloop van de beroepstermijn nieuwe gronden worden ingediend, zij het dat die mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde zich daartegen verzet, is in het algemeen bepalend een afweging van de proceseconomie, de reden waarom de desbetreffende beroepsgrond pas in een laat stadium is aangevoerd, de mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat op die beroepsgrond te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer.
De rechtbank heeft bij haar oordeel dat het indienen van de aanvullende beroepsgrond niet in strijd is met de goede procesorde van belang kunnen achten dat het stuk van 12 oktober 2015 na indiening bij de rechtbank is doorgestuurd aan het college, dat dit stuk voor afloop van de in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb genoemde termijn is ingediend en dat het college daarop ter zitting van de rechtbank inhoudelijk heeft kunnen reageren. Mede gelet op de geringe omvang van het desbetreffende stuk heeft de rechtbank tot het oordeel kunnen komen dat het college voldoende tijd heeft gehad om adequaat te kunnen reageren op hetgeen daarin naar voren is gebracht. De rechtbank heeft tot de conclusie kunnen komen dat de goede procesorde zich er in dit geval niet tegen verzet dat het bedoelde stuk met daarin de aanvullende beroepsgrond over het gelijkheidsbeginsel bij de beoordeling van het beroep wordt betrokken.
Het betoog faalt.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Priem
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2016