ECLI:NL:RVS:2016:3123

Raad van State

Datum uitspraak
23 november 2016
Publicatiedatum
23 november 2016
Zaaknummer
201602145/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en bewijsvoering van kosten door appellante

In deze zaak heeft de Belastingdienst/Toeslagen op 21 augustus 2014 het aan appellante toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2014 herzien en vastgesteld op nihil. Dit besluit volgde op eerdere besluiten van 5 september 2014 en 8 juli 2015, waarbij ook de voorschotten over 2013 en 2014 werden herzien. Appellante heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 10 maart 2016 hoger beroep ingesteld, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen stelde dat appellante niet had aangetoond dat zij alle kosten van kinderopvang daadwerkelijk had betaald, wat volgens de wet vereist is voor het recht op kinderopvangtoeslag.

Tijdens de zitting op 31 oktober 2016 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. De rechtbank had overwogen dat appellante niet kon aantonen dat zij de kosten van kinderopvang had voldaan, ondanks dat zij facturen en bankafschriften had overgelegd. De Belastingdienst/Toeslagen had een deel van het voorschot over 2013 op de rekening van het kindercentrum uitbetaald, maar appellante moest ook het restant kunnen aantonen. De rechtbank concludeerde dat appellante niet voldeed aan de bewijsvereisten, wat leidde tot de bevestiging van de eerdere besluiten.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellante niet had aangetoond dat zij recht had op de kinderopvangtoeslag over de jaren 2013 en 2014. De zaak benadrukt het belang van de bewijsvoering bij aanvragen voor kinderopvangtoeslag en de verantwoordelijkheden van ouders in dit proces.

Uitspraak

201602145/1/A2.
Datum uitspraak: 23 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 10 maart 2016 in zaak nr. 15/3411 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 augustus 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2014 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 5 september 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag over 2013 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 8 juli 2015, als gewijzigd bij besluit op bezwaar van 18 januari 2016, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 maart 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep, voor zover hier van belang, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting gevoegd met zaak nr. 201601081/1/A2 behandeld op 31 oktober 2016, waar [appellante], bijgestaan door mr. J. van den Beldt, advocaat te Haarlem, en vergezeld van [persoon], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de dienst, zijn verschenen.
De Afdeling heeft de behandeling van de zaken vervolgens gesplitst en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. [appellante] heeft in de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2014 gebruik gemaakt van opvang bij kindercentrum [kindercentrum]. In verband daarmee heeft de Belastingdienst/Toeslagen voorschotten kinderopvangtoeslag uitbetaald, in 2013 tot een bedrag van € 31.292,00 en in 2014 tot een bedrag van € 19.402,00.
Aan de besluiten van 21 augustus 2014 en 5 september 2014, als gehandhaafd bij besluit op bezwaar, heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat de opvang niet heeft plaatsgevonden op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 1.52 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wkkp) en dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij alle kosten van kinderopvang daadwerkelijk heeft betaald.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten kinderopvangtoeslag over 2013 en 2014 terecht heeft herzien en vastgesteld op nihil. [appellante] voert daartoe aan, dat indien en voor zover de door haar overgelegde overeenkomsten gebreken vertonen, deze zijn te wijten aan het kindercentrum. Voorts voert [appellante] aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het kindercentrum geen eigen bijdrage in rekening brengt, maar wel voldoet aan alle vereisten en dat zij niet aan kan tonen dat zij de kosten die niet in rekening zijn gebracht, heeft betaald. Zij heeft met de door haar overgelegde gegevens aangetoond dat zij alle kosten van kinderopvang over 2013 en 2014 heeft betaald, aldus [appellante].
2.1. Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wkkp heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien het betreft kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum.
Ingevolge artikel 1.7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 22 juni 2011 ECLI:NL:RVS:2011:BQ8833) uit artikel 18 van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7 van de Wet kinderopvang (thans artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp) volgt, dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft betaald en wat de hoogte daarvan is. Dat, zoals [appellante] heeft aangevoerd, op de door haar overgelegde overeenkomsten met [kindercentrum] en op de website van [kindercentrum] staat vermeld dat geen eigen bijdrage in rekening wordt gebracht, laat onverlet dat zij moet aantonen dat zij alle kosten van kinderopvang in 2013 en 2014 daadwerkelijk heeft betaald.
2.3. [appellante] heeft een jaaropgave en facturen over 2013 overgelegd, waaruit blijkt dat de kosten van kinderopvang in 2013 in totaal € 34.500,00 hebben bedragen. Aangezien de Belastingdienst/Toeslagen een deel van het voorschot over 2013 heeft uitbetaald op de bankrekening van [kindercentrum], in totaal een bedrag van € 18.250,00, dient [appellante] aan te tonen dat zij het restant van de kosten ten bedrage van € 16.250,00 heeft betaald.
[appellante] heeft over de periode januari tot en met juni 2014 facturen overgelegd, waaruit blijkt dat de kosten van kinderopvang in 2014 in totaal € 21.562,50 hebben bedragen. Aangezien de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot over 2014 heeft uitbetaald op de bankrekening van [appellante], dient zij aan te tonen dat zij deze kosten volledig heeft betaald.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de door [appellante] bij de Belastingdienst/Toeslagen ingediende bankafschriften over een gedeelte van 2013 en 2014 en overzichten van mutaties op haar bankrekening niet blijkt dat zij de kosten van kinderopvang tot een bedrag van € 16.250,00 respectievelijk € 21.562,50 volledig heeft betaald.
Met de door [appellante] in hoger beroep overgelegde bankafschriften over het gehele jaar 2013 en de periode van januari 2014 tot en met juni 2014 heeft zij dit evenmin aangetoond, nu daaruit slechts blijkt dat zij in 2013 in totaal een bedrag van € 13.042,00 en in 2014 in totaal een bedrag van € 20.152,00 overgemaakt. [appellante] heeft niet aangetoond dat zij ook het restant van € 3.208,00 over 2013 en van € 1.410,50 over 2014 heeft betaald.
De stelling van [appellante], dat zij met de door haar op 17 juni 2014 ingediende facturen, waarop is vermeld dat [appellante] iedere maand een deel per kas heeft betaald, heeft aangetoond dat zij in totaal een bedrag van € 3.202,00 in 2013 en een bedrag van € 1.278,50 in 2014 per kas heeft betaald, kan niet worden gevolgd. [appellante] heeft op 1 december 2013 facturen bij de Belastingdienst/Toeslagen ingediend, die zien op dezelfde periode, waarop niet is vermeld dat een deel per kas is betaald, maar waaruit blijkt dat het kindercentrum het volledige bedrag aan kosten in rekening heeft gebracht. [appellante] heeft geen verklaring kunnen geven voor dit verschil.
Het betoog faalt.
3. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat nu [appellante] niet heeft aangetoond dat zij alle kosten van kinderopvang heeft betaald, zij reeds hierom geen recht heeft op een kinderopvangtoeslag over 2013 en 2014. Aan hetgeen [appellante] heeft aangevoerd over de overeenkomsten, wordt niet toegekomen.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.
w.g. Verheij w.g. Nales
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2016
680.