201606046/2/R2.
Datum uitspraak: 17 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de stichting Stichting Ondernemersbelang Industrieterrein Heesbeen (hierna: de Stichting), gevestigd te Heusden,
verzoekster,
en
de raad van de gemeente Heusden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Heesbeen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de Stichting beroep ingesteld.
Tevens heeft de Stichting de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 november 2016, waar de Stichting, vertegenwoordigd door R. van Sluisveld en mr. W. Krijger, en de raad, vertegenwoordigd door ing. M.R. Molijn, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in een planologische regeling voor het bedrijventerrein Heesbeen in Heusden. Aan het grootste deel van het plangebied is de bestemming "Bedrijf" toegekend, waarbinnen door middel van aanduidingen bedrijfsactiviteiten in verschillende maximale milieucategorieën zijn toegestaan. Verder zijn in het plangebied verschillende burgerwoningen toegestaan, enerzijds door het toekennen van de aanduiding "wonen" naast de bestemming "Bedrijf", anderzijds door het toekennen van de bestemming "Wonen".
3. De Stichting vertegenwoordigt op het bedrijventerrein Heesbeen gevestigde bedrijven. De Stichting kan zich niet verenigen met het plan. Zij vreest dat de bedrijven in het plangebied in hun bedrijfsactiviteiten zullen worden beperkt door de aanwezigheid van burgerwoningen. Zij wijst in dit verband op zowel de burgerwoningen die zijn toegestaan binnen de bestemming "Bedrijf" als op de woningen waaraan de bestemming "Wonen" is toegekend. Ten aanzien van de laatste categorie voert de Stichting in het bijzonder aan dat geen woonbestemming had mogen worden toegekend aan de gronden achter de woningen, in verband met de mogelijkheid dat op korte termijn op die gronden, zonder dat daarvoor in alle gevallen een omgevingsvergunning benodigd is, nieuwe hindergevoelige objecten worden opgericht die de bedrijven verder in hun activiteiten kunnen beperken. Ook voert de Stichting aan dat aan de percelen [locaties] in het geheel geen woonbestemming had mogen worden toegekend. Om te voorkomen dat op korte termijn nieuwe hindergevoelige objecten worden opgericht, verzoekt de Stichting het plan in zoverre te schorsen.
Voorts betoogt de Stichting dat op onderscheiden bedrijfskavels te lage maximale milieucategorieën zijn toegestaan. In dat verband wijst zij op de omstandigheid dat verschillende bedrijven activiteiten in hogere milieucategorieën uitvoeren dan in het plan op hun bedrijfsterreinen zijn toegestaan. Volgens de Stichting heeft voorafgaand aan de vaststelling van het plan geen goede inventarisatie van de bedrijfsactiviteiten plaatsgevonden. Om te voorkomen dat op korte termijn om handhaving wordt gevraagd en handhavend moet worden opgetreden tegen bedrijfsactiviteiten die de toegestane maximale milieucategorieën overschrijden, verzoekt de Stichting de voorzieningenrechter delen van het bestemmingsplan te schorsen.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat van een beperking van de bedrijven op het bedrijventerrein geen sprake zal zijn. Het toekennen van een woonbestemming aan gronden die die bestemming voorheen niet hadden, maakt dat volgens de raad niet anders. Verder meent de raad dat voor alle in het plangebied gevestigde bedrijven een passende regeling in het plan is opgenomen.
3.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder j, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor woningen, niet zijnde bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding "wonen" met dien verstande dat indien het gebruik van de woning gedurende minimaal één jaar is gestaakt, het gebouw niet meer in gebruik mag worden genomen ten behoeve van bewoning niet zijnde bewoning in het kader van de uitoefening van een bedrijf.
Ingevolge artikel 10, lid 10.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen.
3.3. Aan verschillende aan de Voorstraat gelegen woningen is de bestemming "Wonen" toegekend. Deze bestemming is eveneens toegekend aan de gronden achter die woningen. Bij het indelen van het bedrijventerrein in verschillende milieucategorieën is de aanwezigheid van de woningen betrokken door dichter bij de woningen lagere maximale milieucategorieën toe te staan, daarbij rekening houdend met de voor die milieucategorieën aanbevolen richtafstanden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is echter onvoldoende rekenschap gegeven van de mogelijkheid dat op de achter de woningen gelegen gronden nieuwe, al dan niet vergunningvrije, hindergevoelige objecten worden opgericht die passen binnen de bestemming "Wonen". Die hindergevoelige objecten zouden, zoals de raad heeft bevestigd, dan binnen de aanbevolen richtafstanden tot de toegestane bedrijfsactiviteiten kunnen komen te liggen.
De Stichting heeft nog aangevoerd dat aan de percelen [locaties] helemaal geen woonbestemming had mogen worden toegekend. Voor dat oordeel ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding: voor beide percelen geldt dat de andere woningen aan de Voorstraat evenzeer een beperking vormen voor de bedrijven op het bedrijventerrein, gelet op de afstanden tussen de bedrijfsterreinen en de woningen. Als aan de percelen [locaties] in het geheel geen woonbestemming zou zijn toegekend, dan zou dat de mogelijkheden van de naastliggende bedrijven niet minder hebben beperkt. Hetgeen hiervoor is opgemerkt ten aanzien van de gronden met de bestemming "Wonen" achter de woningen aan de Voorstraat is echter wel evenzeer van toepassing op de woningen [locaties].
3.4. Voorts heeft de Stichting betoogd dat het plan een ernstige beperking van de bedrijfsvoering van de in het plangebied gevestigde bedrijven met zich kan brengen, door de toekenning van de aanduiding "wonen" aan verschillende binnen de bestemming "Bedrijf" gelegen voormalige bedrijfswoningen. Uit de verbeelding, in samenhang bezien met de planregels, is de voorzieningenrechter gebleken dat ten behoeve van deze woningen geen zonering van milieucategorieën in het plan is opgenomen. Verschillende van deze woningen liggen op of direct naast gronden waarop ook bedrijfsactiviteiten in maximaal milieucategorie 3.1 of 4.1 zijn toegestaan. Omdat deze voormalige bedrijfswoningen nu voor burgerbewoning kunnen worden gebruikt, moeten zij ook als burgerwoningen tegen hinder worden beschermd. Gezien de aard van de bedrijfsactiviteiten die in de directe omgeving van die woningen zijn toegestaan, acht de voorzieningenrechter het niet uitgesloten dat enerzijds ter plaatse van die woningen geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat anderzijds de omliggende bedrijven in hun bedrijfsactiviteiten kunnen worden beperkt.
3.5. Ten aanzien van de in het plangebied toegestane milieucategorieën heeft de Stichting betoogd dat aan verschillende bedrijven onjuiste maximale milieucategorieën zijn toegekend. In dit verband heeft zij enkele bedrijven die zij vertegenwoordigt bij naam genoemd en aan de hand van documenten toegelicht dat die bedrijven activiteiten uitvoeren die op grond van de maximaal toegestane milieucategorie in het plan niet zijn toegestaan.
De raad heeft uiteengezet dat de indeling van het bedrijventerrein in gebieden waarop verschillende maximale milieucategorieën zijn toegestaan, is gebaseerd op een inventarisatie van de op het bedrijventerrein aanwezige bedrijfsactiviteiten. Volgens de raad is er geen sprake van dat bedrijfsactiviteiten niet als zodanig zijn bestemd door het toestaan van een te lage maximale milieucategorie. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad dat standpunt echter onvoldoende onderbouwd. Hij heeft, mede in het licht van de concrete voorbeelden die de Stichting heeft genoemd, naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende inzicht geboden in de aard en resultaten van de inventarisatie.
4. Hetgeen hiervoor is overwogen in aanmerking nemend, betwijfelt de voorzieningenrechter of het plan volledig stand zal houden in de bodemprocedure. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding het verzoek van de Stichting toe te wijzen, in die zin dat de voorzieningenrechter over zal gaan tot schorsing van het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op de plandelen met de bestemming "Bedrijf". Ook zal de voorzieningenrechter overgaan tot schorsing van het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van de gronden achter de burgerwoningen aan de Voorstraat.
5. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Heusden van 29 maart 2016 waarbij het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Heesbeen" is vastgesteld, voor zover het betreft:
a. de plandelen met de bestemming "Bedrijf";
b. en het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van de gronden achter de bouwvlakken van de woningen aan de Voorstraat;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Heusden tot vergoeding van bij de stichting Stichting Ondernemersbelang Industrieterrein Heesbeen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de raad van de gemeente Heusden aan de stichting Stichting Ondernemersbelang Industrieterrein Heesbeen het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G. Klapwijk, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Klapwijk
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2016
726.